Boerka-ban niet tegen mensenrechten

0
213
Het blijft een moeilijke evenwichtsoefening: de vrijheid van godsdienst en de handhaving van de openbare orde. Concreet: mag iemand door zijn kleding duidelijk maken dat hij (of zij) een bepaalde religie aanhangt? Als een bepaald kledingstuk wordt voorgeschreven door de regels van een godsdienst, mag dat dan altijd en overal gedragen worden, op grond van de vrijheid van religie? De discussie woedt al jaren: mag iemand in een openbare functie – bijvoorbeeld achter een loket – een kruisje of een keppeltje dragen? Maar ook: mag een moslimvrouw op straat gesluierd zijn en zo ja, in hoeverre mag het gezicht bedekt zijn?

In België is het sinds 2011 verboden om in het openbaar gezichtsbedekkende kledij te dragen. Concreet betekent het dat een moslima zich niet met een niqab (die alleen de ogen zichtbaar laat) of boerka (waarbij er van het gezicht helemaal niets te zien is) op straat mag begeven. De wetgever draagt daar een aantal redenen voor aan. In de eerste plaats wordt het verbod als een noodzaak beschouwd om het samenleven van verschillende bevolkingsgroepen te garanderen, in de tweede plaats is het een kwestie van het beschermen van de rechten en de vrijheden van anderen en in de derde plaats wordt het verbod noodzakelijk geacht in een democratische maatschappij. Wie toch het gezicht bedenkt, kan gestraft worden met een boete, en bij herhaalde overtreding met gevangenisstraf.

Geen godsdienstvrijheid?
Twee moslimvrouwen dienden halfweg 2011 een klacht in bij het gerecht om de wet af te laten schaffen. De een was een vrouw uit Brussel, de ander uit Luik. De een had de Belgische nationaliteit, de ander de Marokkaanse. Beiden verklaarden ze dat ze de niqab uit religieuze overwegingen droegen en dat ze dat uit vrije wil deden. De een had besloten om in het openbaar geen sluier meer te dragen, om zo te voorkomen dat ze een zware boete zou krijgen, dan ander besloot om niet meer op straat te komen. Beiden voelden zich benadeeld in de uitoefening van hun godsdienst. De rechtbank volgde hun pleidooi niet en de wet bleef gehandhaafd. Uiteindelijk kwam de zaak voor het Europees Hof. De vrouwen bestreden de wet op grond van een aantal artikelen van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM), vooral op basis van artikel 8 (respect voor het privé- en gezinsleven), artikel 9 (vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst) en artikel 10 (de vrijheid van meningsuiting). Ook werd een beroep gedaan op artikel 14: het verbod op discriminatie.

Het Europese Hof heeft onlangs een uitspraak gedaan in de zaak. De beslissing van de rechters was niet unaniem (zo had een rechter van Turkse origine een afwijkende mening), maar de meerderheid was het wel eens over een aantal principes. De rechtbank stelde als eerste vast dat de Belgische wet zorgvuldig was geformuleerd, rekening houdend met de vernoemde artikelen 8 en 9. Voor de rest hield het Hof rekening met de argumenten van de wetgever: de openbare veiligheid, de gelijkheid van man en vrouw en het concept van samenleven binnen de maatschappij. In die optiek vonden de rechters een verbod op de sluier verdedigbaar. Een derde, belangrijk, element was het feit dat er bij het opstellen van de wet voldoende rekening was gehouden met de verschillende betrokken partijen en in die zin was het Hof van mening dat een nationale regering beter in staat was de specifieke situatie in een land in te schatten dan een internationale rechtsinstantie. Met andere woorden: de Belgische Staat had gezocht naar een oplossing van een probleem waarvan werd aangenomen dat het niet compatibel was met de gebruiken in de samenleving. In de ogen van de Europese rechters was de vraag of een gezichtsbedekkende sluier al dan niet toelaatbaar was een keuze van de samenleving in haar geheel. Daarbij werd er op gewezen dat het proces om tot deze wet te komen verschillende jaren in beslag had genomen en dat de beslissing op een democratische manier tot stand gekomen was. Over het al dan niet toelaten van de sluier wordt verschillende gedacht in de staten van Europa, wat er op duidt dat er een uiteenlopende interpretatie is van de bewuste artikelen van de mensenrechten. Wat betreft de straf op een overtreding van de wet vond het Europese Hof de Belgische regels niet overdreven zwaar. Over het algemeen genomen, kan men stellen dat voor de Europese rechtspraak de openbare orde en veiligheid in dit geval zwaarder weegt dan de ingeroepen vrijheid van godsdienst en meningsuiting.

De eindconclusie was dat de Belgische wet noodzakelijk was voor het vreedzaam samenleven van de burgers en dat de vrijheden er niet door geschonden werden. Tevens waren de rechters van mening dat er geen sprake was van discriminatie, omdat de wet in principe niet gericht was op een specifieke bevolkingsgroep – al kan men natuurlijk altijd aanvoeren dat vooral moslims door de regelgeving getroffen worden.

Met de beslissing van het Europese Hof is de zaak voorlopig geregeld, al bestaat er nog een mogelijkheid om in beroep te gaan. Of dit ook effectief gebeurt, is momenteel nog niet bekend.

(bron: Human Rights Without Frontiers)