Huber groeide op zonder enige kennis van de Bijbel. „Alles wat ik wist over Christus, kende ik van toneelstukken, kerstfeest en soortgelijke dingen. Mijn familie was sterk gekant tegen het christendom. Zoals mijn vader vaak zei: echte wetenschappelijk verlichte mensen behoren niet meer in dat soort dingen te geloven.
Ik doceerde nog enthousiast evolutie aan de universiteit toen een paar studenten me vroegen eens in de Bijbel te gaan lezen. Ik werd direct gegrepen door de historische betrouwbaarheid van het Nieuwe Testament. Op sommige punten moedigde de Bijbel me aan om na te denken over de werkelijke feiten en de problemen die de evolutietheorie daarmee heeft. Bovendien zijn de uitkomsten van de evolutietheorie schadelijk voor de wetenschap. Ze kunnen niet eens wetenschappelijk worden getoetst, zoals wel het geval is met de theorie van elektriciteit of hydrodynamica of welke andere theorie dan ook.”
Agnost
Huber was destijds nog in geen enkel opzicht creationist, maar hij was wel bezorgd over de evolutietheorie en de deugdelijkheid van wat hij doceerde. „Ik werd, wat je zou kunnen noemen, een heel klein beetje agnost voor wat betreft evolutie.”
Het leidde ertoe dat Huber ontslag nam bij de universiteit en een eigen bedrijf opzette. Zijn vrouw was christen geworden en nam hem ook geregeld mee naar de kerk. „Mijn bekering was geen ervaring zoals Saulus meemaakte op weg naar Damascus, een plotselinge ommekeer of zo. Nee, ik worstelde lange tijd met een heleboel problemen.”
Verreweg het grootst was het vraagstuk van de ouderdom van de aarde. „Ik groeide op in een wereldbeschouwing die stelde dat alles erg oud was, dat dinosauriërs erg oud zijn, en dat fossielen erg oud zijn enzovoort. Ik leerde dat niet alleen thuis, maar ook op het voortgezet onderwijs, lang voordat ik naar de universiteit ging.”
Tot ongeveer tien jaar na zijn bekering tot het christendom, meende Huber dat Genesis 1 tot en met 11 figuurlijk moest worden opgevat. „Ik was er tevreden mee dat ik die hoofdstukken kon beschouwen als een metafoor. Ik realiseerde me echter plotseling dat dit overduidelijk strijdig was met mijn vertrouwen in het Nieuwe Testament. En dat verwarde me enorm. De evolutietheorie bleek bij nader inzien absoluut in tegenspraak met de manier waarop God Zich in Zijn werken openbaart in de Bijbel.”
Huber begon het Oude Testament even zorgvuldig te bestuderen als eerder het Nieuwe Testament; in het bijzonder verdiepte hij zich in Genesis. „Ik onderzocht de feiten die het Oude Testament presenteert. Dat leverde mij een zeer consistent beeld op van de betrouwbaarheid van God.”
Hij raakte ervan doordrongen dat het hele Bijbelboek Genesis letterlijke historie bevat. „Mijn zorgvuldige studie van de Pentateuch, inclusief Genesis, werd gezegend; ik kreeg een volledig vertrouwen in de kracht en geloofwaardigheid van de orthodoxe, ‘fundamentalistische’ interpretatie van het scheppingsverslag. En eveneens in het belang daarvan.
Het hele bouwwerk van alle basale leerstukken is erop gefundeerd: de schepping, Adam en Eva, de val, de vloek op de schepping, de belofte van de Zaligmaker, de zondvloed, het huwelijk, de erfzonde enzovoort. Dit gaat echter lijnrecht in tegen de evolutietheorie, en weerspreekt al het langeperiodendenken in het algemeen. Als Genesis 1 tot en met 11 een mythe zou zijn of geen betrouwbare geschiedenis, zou het christendom – wat God verhoede – als een kaartenhuis ineenstorten.”
Betrouwbaar
De afgelopen twintig jaar onderwees Huber jong en oud dat het Oude Testament consistent en betrouwbaar is. Ook tijdens het interview laat hij in een aantal boeiende illustraties zien dat de Bijbelse openbaring superieur is aan de menselijke wetenschap.
„Eva is te beschouwen als de eerste wetenschapper. Ze bestudeerde de boom (der kennis des goeds en des kwaads, red.). Wellicht niet zoals een hedendaagse botanicus, maar ze deed observaties. En je kunt zeggen dat haar wetenschap goed was, omdat haar waarnemingen in overeenstemming waren met hoe God de boom beschouwde, namelijk goed.
Toen maakte ze echter de grote fout door haar oor te lenen aan de sprekende slang, die haar aan het twijfelen bracht. De slang zei eigenlijk: Is het werkelijk waar dat God gezegd heeft: Jullie mogen niet eten van alle bomen in deze tuin? Eva antwoordde dat ze misschien wel zouden sterven als ze van die ene boom zouden eten; en daar zit het grote probleem: ze twijfelde in ongeloof aan Gods Woord.
En zij gaf Adam en zei tegen hem: Kom, laten we hiervan eten. Laten we de proef op de som nemen. Toen deden ze een experiment, en ze kwamen erachter dat hun conclusies fout waren. Hun waarnemingen waren correct maar hun conclusies waren fout.
Laten we nu ook eens kijken naar de geschiedenis op de berg Moria; die laat het omgekeerde zien. Abraham en Izak wisten wat vuur was, daar hadden ze kennis van. Al wisten ze niets van kernfysica, ze kenden het vuur en beseften wat het doet bij het verbranden van een offer. Toen zei God: „Neem nu uw zoon, uw enige, dien gij liefhebt, Izak, en ga heen naar het land Moria; en offer hem aldaar tot een brandoffer op een van de bergen, dien Ik u zeggen zal.” Abraham moet geweten hebben wat de gevolgen zouden zijn. Maar Abraham en Izak gingen de berg Moria op, volledig vertrouwend op de belofte van God, ondanks hun kennis van wat vuur is en wat het doet. Dit is een diepgaande, schokkende geschiedenis. Maar de boodschap is helder: ze vertrouwden op de belofte van God in plaats van op hun eigen kennis.”
Autoriteit
Als fysisch antropoloog aan een topuniversiteit heeft Huber te maken gehad met een aantal van de beroemdste menselijke overblijfselen die in de wetenschap bekend zijn. Hij is er echter niet van onder de indruk. „Er leven veel verkeerde meningen in de wetenschap. Ik heb de originelen van sommige van de beroemdste fossielen in mijn handen gehad. Zoals de vermaarde Steinheimschedel en andere fossielen uit de tijd van de neanderthalers.
Veel van deze botten waarmee nogal sterk de publiciteit werd gezocht, zijn – en ik vind het vervelend om het te moeten zeggen – van dubieuze herkomst. Veel ervan waren aangetroffen in een onnatuurlijke positie of vorm, of waren gebroken en later weer op een willekeurige manier samengevoegd. Veel van deze vondsten zijn bovendien foutief geïnterpreteerd door mensen die bekendstaan als dé grote wetenschappelijke autoriteiten.
Een orthodoxe naturalist (iemand die gelooft dat alles door natuurlijke oorzaken is ontstaan, zonder bovennatuurlijk grijpen, red.) zal altijd zeggen dat deze voorwerpen ‘ziljoenen’ jaar oud zijn. Maar neem de zogeheten Steinheimschedel als voorbeeld (ook bekend als Heidelbergmens, red.). Die is overduidelijk niet afkomstig van een typisch modern mens. Wat het dan wel is? Dat zou ik niet met zekerheid kunnen zeggen. Misschien een variant op de moderne mens, zoals we vandaag de dag ook verschillende hondensoorten kennen; van een type dat inmiddels is uitgestorven? Er zijn zo veel dingen die we niet weten. Moet ik dan een hele filosofie, een complete wereldbeeld bouwen op iets wat ik niet volledig begrijp, zoals deze Steinheimschedel?”
Op die manier berust het hele bouwwerk van de evolutietheorie op een verzameling van opvattingen van wetenschappers, van feilbare mensen; wellicht zijn ze gebaseerd op goede waarnemingen of fenomenen, maar op zijn best berusten ze op indirecte bewijsvoering en meestal op foutieve afleidingen van de wetenschappelijke gegevens.”
Hoe zou u het gesprek met een evolutionist willen aangaan?
Het is een regel in de wetenschapsfilosofie dat wetenschappers een gevestigd paradigma zullen verdedigen totdat er iets beters komt dat het kan vervangen. Als iemand mij biologisch bewijs had laten zien ten gunste van het scheppingsgeloof terwijl ik evolutiebiologie zou doceren, zou ik alles hebben gedaan om die visie te bestrijden.
Proberen om de Bijbel te bewijzen met wetenschappelijke feiten, vind ik geen goede benadering. De juiste is om te starten met de aanname dat de Bijbel absolute autoriteit heeft. Vanuit dat startpunt moet je je wetenschap opbouwen, gefundeerd op de Bijbelse waarheid. Vervolgens kun je laten zien hoe buitengewoon de feiten uit de echte wereld overeenkomen met het Bijbelse verslag. Daarop moeten we ons richten en die benadering wil ik steunen.”