Door Arie-Jan Mulder
14 Het zal zijn als met een man die op reis ging, zijn dienaren bij zich riep en het geld dat hij bezat aan hen in beheer gaf. 15 Aan de een gaf hij vijf talent, aan een ander twee, en aan nog een ander één, ieder naar wat hij aankon. Toen vertrok hij.
Deze geschiedenis roept vaak misverstanden op. Dat komt door het woord ‘talent’. In het oorspronkelijke Grieks is dat een woord voor een hoeveelheid geld. Maar in het Nederlands klinkt ‘talent’ naar iets waar iemand goed in is. Bijvoorbeeld het talent om goed te kunnen leren of goed te kunnen sporten. Maar dit verhaal gaat niet over dingen waar je al dan niet goed in bent, maar over de vraag hoe je met het eigendom van je meester omgaat, zoals we zullen zien.
Een talent is dus een geldbedrag, en wel ter grootte van ongeveer 15 jaarlonen. Iedere knecht krijgt dus heel veel om voor te zorgen, zelfs degene die het minste in beheer krijgt. Er is blijkbaar verschil in begaafdheid tussen de knechten, want hun heer vertrouwt hun verschillende bedragen toe, ‘ieder naar wat hij aankon’. Hij kent ze goed en geeft ze alle drie een opdracht die bij hen past en die ze aankunnen, ook al is het voor ieder van hen wel een grote opdracht. Maar uiteindelijk krijgen ze allemaal dezelfde taak: de zorg voor een deel van het eigendom van de heer.
16 Meteen ging de man die vijf talent ontvangen had op weg om er handel mee te drijven, en zo verdiende hij er vijf talent bij. 17 Op dezelfde wijze verdiende de man die er twee had gekregen er twee bij. 18 Degene die één talent ontvangen had, besloot het geld van zijn heer te verstoppen: hij begroef het.
De eerste twee knechten gaan meteen met het geld aan de slag. En dat gaat prima. Dat is ook te verwachten, want hun heer heeft hen immers een opdracht gegeven die ze aankunnen. De derde doet niets met het geld en geeft het terug aan zijn heer, wanneer die uiteindelijk terugkomt. Hij heeft het wel bewaard, maar niet beheerd. Dat wil zeggen: hij is er niet namens zijn heer mee aan de slag gegaan.
Dat is niet omdat hij het niet zou kunnen, want ook zijn opdracht is ‘… naar hij aankon’. Deze knecht kan het dus wel, maar hij wil het blijkbaar niet. Hoe komt dat? Als hij zich later verdedigt voor het niet uitvoeren van zijn taak blijkt dat hij een heel verwrongen beeld heeft van zijn heer. Zijn heer heeft genoeg vertrouwen in hem om hem een deel van zijn eigendom te laten beheren. Maar de knecht laat zich niet leiden door het vertrouwen dat zijn heer in hem heeft, maar door angst. Het falen van deze knecht wordt veroorzaakt doordat hij vooral naar zichzelf kijkt en niet naar zijn heer.
19 Na lange tijd keerde de heer van die dienaren terug en vroeg hun rekenschap. 20 Degene die vijf talent ontvangen had, kwam naar hem toe en overhandigde hem nog vijf talent erbij met de woorden: ‘Heer, u hebt mij vijf talent in beheer gegeven, alstublieft, ik heb er vijf talent bij verdiend.’ 21 Zijn heer zei tegen hem: ‘Voortreffelijk, je bent een goede en betrouwbare dienaar. Omdat je betrouwbaar bent gebleken in het beheer van een klein bedrag, zal ik je over veel meer aanstellen. Wees welkom bij het feestmaal van je heer.’ 22 Ook degene die twee talent ontvangen had, kwam naar hem toe en zei: ‘Heer, u hebt mij twee talent in beheer gegeven, alstublieft, ik heb er twee talent bij verdiend.’ 23 Zijn heer zei tegen hem: ‘Voortreffelijk, je bent een goede en betrouwbare dienaar. Omdat je betrouwbaar was in het beheer van een klein bedrag, zal ik je over veel meer aanstellen. Wees welkom bij het feestmaal van je heer.’
Deze twee dienaren worden door hun heer geprezen om hun handelen: ‘voortreffelijk, je bent een goede en betrouwbare dienaar’. Ze krijgen allebei evenveel eer van hun heer. Ze hebben een verschillend beginkapitaal gekregen en er is verschil in winst, maar er is geen verschil tussen hun prestaties. Het gaat immers niet om hoeveel ze verdiend hebben, maar om wat ze binnen hun eigen mogelijkheden met hun opdracht hebben gedaan.
Deze knechten worden door hun heer dus niet geprezen om hun talenten, en niet om hun handelsinzicht, maar omdat ze ‘goed en betrouwbaar’ zijn. Blijkbaar zijn dat de eigenschappen die God van een mens vraagt. Daar moeten we even over nadenken.
Wat betekent het om goed te zijn?
Jezus zegt tegen iemand die hem goed noemt: ‘Niemand is goed, behalve God’ (Markus 10:18). Goedheid is iets dat bij God hoort, en niet bij mensen. Goed zijn is sinds de zondeval geen onderdeel meer van ons basispakket, zou je kunnen zeggen. Maar God vraagt toch van ons om ook goed te zijn. Als we dat niet van ons zelf zijn, moet dat wat er goed in ons is van God afkomstig zijn. God vraagt feitelijk dat er iets van hemzelf in zijn volgelingen zichtbaar wordt. Op die manier werkt hij als het ware door ons heen, en kan hij goed zijn door ons heen.
Op dezelfde manier is betrouwbaarheid een zaak van de band tussen God en mens. Deze hele geschiedenis gaat over vertrouwen en betrouwbaarheid. In het Grieks van het Nieuwe Testament staat daar hetzelfde woord voor, dat ook vertaald wordt met ‘geloof’ en met ‘trouw’. Trouw, vertrouwen, betrouwbaarheid en geloof, dat is allemaal één en dezelfde zaak. De heer in dit verhaal begint met vertrouwen te hebben in zijn knechten en hun iets toe te vertrouwen. Het antwoord van de laatste knecht is ongeloof en ontrouw. Maar de eerste twee knechten beantwoorden het vertrouwen – of geloof – dat hun heer in hen heeft door hem ook te vertrouwen, door in hem te geloven, en trouw te zijn aan wat hij vraagt. Zo wordt het vertrouwen dat de heer heeft in zijn knechten als het ware weerspiegeld in hun trouw aan hem.
Precies hetzelfde geldt voor het geloof van de mens in God, leren wij uit dit verhaal. Geloof is trouw, en wel aan wat God zegt. Geloof is niet dat we met ons verstand instemmen met dingen die God zegt, of met allerlei leerstellingen van kerken of mensen. Ook is geloof geen kwestie van een bepaald voorstellingsvermogen, of inzicht in hoe de dingen in elkaar zitten. Geloof is trouw zijn aan wat God zegt en er dus naar handelen. Dat laat deze gelijkenis duidelijk zien. En het begint er mee dat God trouw is, dat hij vertrouwen heeft in zijn mensen. Je kan zelfs zeggen (want het is hetzelfde woord) dat hij in ons gelooft! En ons antwoord mag dan zijn dat wij geloof hebben in hem, dat wil zeggen: trouw zijn aan hem in wat hij van ons vraagt.
De twee woorden waarmee de heer in dit verhaal zijn waardering voor zijn knechten uitspreekt, ‘goed en trouw’, laten dus in wezen eigenschappen van God zien. Dit verhaal laat zien God zijn eigenschappen wil terugzien in zijn mensen. En dat is het antwoord van Jezus op de oorspronkelijke vraag van zijn leerlingen: ‘wat gaat u doen?’ Jezus antwoordt feitelijk: ‘wat gaan jullie doen?’ Hij gaat weg maar hij wil in zijn leerlingen zichtbaar worden. Zijn goedheid en zijn trouw worden zichtbaar in zijn dienaren. Wat hij doet en wat zijn leerlingen doen totdat hij terugkomt, heeft alles met elkaar te maken. Door hun gedrag wil hij zichtbaar zijn op aarde, en zo zullen zijn eigenschappen van goedheid en trouw in zijn volgelingen herkenbaar worden. ‘Trouw moet blijken’, zegt een oud spreekwoord. En dat is wat Jezus ons hier voorhoudt. Geloof, dat wil zeggen trouw aan God, wordt zichtbaar in wat we doen (of niet doen!). En daar kunnen wij, net als de twee eerste knechten, enthousiast en ontspannen mee aan de slag, want God weet dat we dat aankunnen.
Dan blijft ten slotte nog de vraag over: wat vertrouwt God zijn dienaren feitelijk toe? Wat is ‘het geld dat hij bezit’? Wat zijn de dingen waar wij nu al voor moeten zorgen en later, als we trouw zijn geweest, nog meer? Dat is heel eenvoudig: alles is van hem! God heeft ons het leven op aarde gegeven en hij wil dat wij dat op zijn manier beheren. Straks zal God ons vragen: ‘wat heb je gedaan met dat deel van mijn wereld waarin ik je geplaatst heb? Met de mensen, met het werk, met de woonplaats die ik je heb gegeven?’ Dat zijn de ‘talenten’, ofwel het geld, ofwel het waardevolle bezit van de heer waar deze gelijkenis over spreekt. Wij zijn verantwoordelijk voor alles en iedereen die ons pad kruist. Verantwoordelijk om ervoor te zorgen, om liefde te geven.
En het oordeel van God gaat niet over de ‘opbrengst’, over al dan niet indrukwekkende resultaten, maar over de vraag of je goed en trouw bent geweest. Zelfs al lijkt alles in je leven mis te gaan, je werk, je gezin, en ben je in de ogen van de maatschappij een mislukking, dan kijkt God alleen of je trouw bent geweest aan hem. En dat blijkt uit je daden. Want dan kruip je niet in een hoekje weg, zoals de slechte knecht, maar dan doe je wat jij kan, hoe bescheiden dat ook is. En dan zal hij zeggen: ‘voortreffelijk, je bent een goede en trouwe dienaar, en je hebt mijn aanwezigheid door jou heen op aarde zichtbaar gemaakt’.
Dit artikel is een verkorte versie van een hoofdstuk uit het boek ‘De gelijkenissen van Jezus’ van Arie-Jan Mulder.