Door Kees Abspoel
Het verzoek om Israël te vervloeken
Op een dag liet koning Balak, de koning van Moab, boodschappers gaan naar Bileam. Zij moesten namens de koning zeggen: ‘ik heb jouw hulp nodig. Er is een volk, komende vanuit Egypte, en dit volk is machtig en het trekt door het hele land. Ik wil van jou dat jij dit volk vervloekt want mijn leger is niet tegen hen opgewassen. En ik heb gehoord dat als jij iemand vervloekt die vloek ook inderdaad werkt. Er staat een forse beloning tegenover!’ De denkwijze van de koning was: elk volk heeft zijn eigen god en als die god door middel van een betovering gedwongen wordt het volk niet langer machtig te maken, dan is dit volk te overwinnen en kan ik het aanvallen.
De schrik van Bileam
Bileam was een voorzichtig man. Als hij iemand vervloekte die sterker was dan hijzelf, dan zou de vervloeking op zijn eigen hoofd terug komen. Daarom nodigde bij de boodschappers uit om bij hem te overnachten, zodat hij in de nacht de god van dat volk kon raadplegen. Bileam was gewend om de vele verschillende goden die hij kende te raadplegen, daarom ging hij op zijn eigen magische wijze bezig om deze voor hem nieuwe god van de Israëlieten te raadplegen. Normaliter waren de meeste goden een makkie; Bileam sprak zijn vervloekingen uit en daarmee was het afgedaan. Nu echter, zodra hij de God van de Israëlieten opriep kwam er (voor Bileam volkomen onverwacht) een onmiddellijk antwoord: “wat zijn dat voor mannen die jou bezoeken Bileam?”
De stem van God
Bileam schrok enorm. Stotterend antwoordde hij: “Balak, de koning van Moab, heeft mij gevraagd: Er is een volk, dat getrokken is uit Egypte, en dat het land overspoelt. Kom en vervloek dat volk voor mij, misschien zal ik dan in staat zijn tegen hen te strijden en hen te verdrijven.” Daarop hoorde Bileam opnieuw de krachtige stem van God: “jij gaat niet met hen mee en je zult dat volk niet vervloeken, want het is juist gezegend.”
Teleurstelling voor de boodschappers
De volgende dag vertelde Bileam de boodschappers dat hij niet mee zou gaan. Onverrichterzake gingen zij terug naar koning Balak. Die nam daar echter geen genoegen mee en hij stuurde een nieuwe en belangrijker delegatie. Zij moesten aandringen bij Bileam en de beloning was fors verhoogd. Maar de schrik zat er goed in bij Bileam. Hij weigerde resoluut om met hem mee te gaan: ‘al zou ik alle schatten van de koning krijgen; ik ben niet in staat om tegen deze god in te gaan’. Op hun hernieuwd aandringen beloofde Bileam ’s nachts opnieuw de God van Israël te vragen. Nu kreeg hij een ander antwoord van deze machtige God: “nu die mannen hier zijn met de uitdrukkelijke opdracht je mee te nemen, ga dan met ze mee, maar je mag alleen de woorden uitspreken die Ik je zeggen zal.”
Toch nog op weg
Bileam stapte de volgende dag op zijn ezeltje om weg te gaan. Wat hij echter niet zag, was dat de Engel des Heren op de weg stond, met een getrokken zwaard in de hand. Zijn ezeltje zag hem echter wel en boog af, de andere kant op. Bileam pakte zijn stok en sloeg het dier. Daarop ging de Engel des Heren staan in een weg met aan weerszijden een muur. De ezelin, die hem opnieuw zag staan, maar door Bileam gedwongen was om door te lopen, perste zich tegen de muur, waardoor Bileams voet klem kwam te zitten. Boos sloeg hij de ezelin nogmaals. Nu nam de Engel der Heren een plek, waar baas en ezelin niet langs hem heen zouden kunnen gaan. De ezelin liet zich daarop door de poten op de grond zakken. Nu was Bileam echt kwaad: die koppige ezel moest gehoorzamen! En weer sloeg hij het arme dier met zijn stok.
Een sprekende ezelin
Nu gebeurde er iets bijzonders. De Here God, de Schepper van al wat leeft, gaf de ezelin voor dat moment de mogelijkheid om te spreken. Zij vroeg aan Bileam: “Wat heb ik u gedaan, dat gij mij nu driemaal geslagen hebt?” Bileam was nog zo boos dat hij niet eens opmerkte dat de ezel sprak. Woedend antwoordde hij: “wees blij dat ik een stok heb en geen zwaard; ik zou je doodsteken!” Plotseling zag Bileam wat de ezelin al eerder had gezien: de Engel des Heren die met een blinkend zwaard tegenover hem op de weg stond. Bileam schrok hevig en hij knielde op de zanderige weg neer. Ook de Engel wilde weten waarom hij zijn ezelin zo had mishandeld. Bileam vertelde het hem en daarop zei de Engel: ‘wees blij dat jouw ezelin drie maal voor mij is uitgeweken; ik had je kunnen doden!’
De opdracht voor Bileam nog eens verduidelijkt
Bileam had het nu wel gehad. Bevend stond hij daar en hij stelde voor dan maar rechtsomkeert te maken. Maar de engel herhaalde wat God gezegd had: “nu die mannen hier zijn met de uitdrukkelijke opdracht je mee te nemen, ga dan met ze mee, maar je mag alleen de woorden uitspreken die Ik je zeggen zal.” Die boodschap was duidelijk en Bileam was er goed van doordrongen. Toen hij bij koning Balak aankwam maakte die hem verwijten; waarom hij niet meteen was meegegaan. Maar Bileam zei: “ik ben wel gekomen, maar ik weet niet of ik wel iets zal kunnen spreken. Alleen het woord dat ik van Israëls God krijg, mag ik uitspreken.”
De eerste vervloeking
De koning nam hem mee naar de hoogten van Bamot Baal, waar Bileam een deel van het volk Israël kon zien en hij de vervloekingen moest uitspreken. Bileam had echter de enorme macht van de God van Israël wel heel duidelijk opgemerkt en hij meende, dat hij die God eerst maar gunstig moest stemmen. Bileam had het volk Israël blijkbaar al goed bestudeerd. Hij wist dat ze altaren bouwden waarop zij een ram offerden. Blijkbaar wist hij ook dat de aartsvaders zeven maal zo’n brandoffer hadden gebracht. (Genesis 12:7,12:8,13:18,22:9,26:25,33:20 en 35:7) Bileam wilde de God van Israël gunstig stemmen en daarom liet hij gelijk zeven altaren bouwen en op elk altaar niet alleen een ram, maar ook een stier offeren. Toen dat gebeurd was ging Bileam naar een kale heuvel om te zien of de God van Israël opnieuw tot hem zou spreken. De Here God vertelde Bileam terug te gaan naar de koning en hem precies de woorden door te geven die God tot hem sprak.
De eerste zegen
Bij de koning gekomen herhaalde Bileam heel precies Gods woorden: “Uit Aram voerde mij Balak, Moabs koning, uit de bergen van het Oosten: Kom, vervloek mij Jakob, en kom, verwens Israël. Hoe zal ik vervloeken, die God niet vervloekt? Hoe zal ik verwensen, die de Here niet verwenst? Want van der rotsen top zie ik hem, van de heuvelen aanschouw ik hem. Zie, een volk, dat alleen woont en onder de natiën zich niet rekent. Wie telt het stof van Jakob en wie berekent de drommen van Israël? Sterve ik zelf de dood der oprechten en zij mijn einde daaraan gelijk!” De koning was ontsteld en hij riep uit: ‘wat doe je nou? Ik huur je in om mijn vijanden te vervloeken en in plaats daarvan zegen je hen!’ Maar Bileam kon niets anders dan zeggen ‘hoe moet ik iets anders zeggen dan wat God mij in de mond legt?’
De tweede vervloeking
De koning dacht bij zichzelf dat Bileam alleen maar een klein deel van het volk van Israël had gezien en hij nam hem mee naar de top van de berg Pisga, met de bedoeling dat Bileam vandaar het volk zou vervloeken. Bileam liet opnieuw zeven altaren bouwen en op elk altaar een stier en een ram offeren. En opnieuw liep hij naar een verlaten plaats en weer gaf de Here God hem het antwoord. Hij liep terug naar koning Balak en zei:
De tweede zegen
“God is geen man, dat Hij liegen zou; of een mensenkind, dat Hij berouw zou hebben. Zou Hij zeggen en niet doen, of spreken en niet volbrengen? Zie, ik heb bevel ontvangen te zegenen, en zegent Hij, dan keer ik het niet. Men schouwt geen onheil in Jakob, en ziet geen rampspoed in Israël. De Here, zijn God, is met hem, en gejubel over de Koning is bij hem. God, die hen uitleidde uit Egypte, is hem als de hoornen van de wilde stier, want er bestaat geen bezwering tegen Jakob, noch waarzeggerij tegen Israël. Thans worde gezegd van Jakob en van Israël wat God doet: Zie, een volk, dat als een leeuwin opstaat, en als een leeuw zich verheft, die zich niet neerlegt, eer hij buit gegeten en bloed van gevallenen gedronken heeft”.
De derde vervloeking
Koning Balak was opnieuw behoorlijk ontstemd en bitter zei hij ‘als je dit volk dan niet vervloeken wilt, zegen het dan tenminste niet!’ Maar Bileam zei dat hij alleen (en heel precies) had mogen zeggen wat de God van Israël gesproken had. Koning Balak bleek echter behoorlijk koppig. Of wanhopig. In elk geval nam hij Bileam weer mee, nu naar de top van de berg Peor, in de hoop dat Bileam daarvandaan wel wilde vervloeken. Opnieuw werden de altaren gebouwd en de offers gebracht. Maar Bileam had nu wel begrepen dat de God van Israël absoluut niet wilde dat hij dit volk zou vervloeken. Bileam draaide zich om naar het volk Israël in de verte en op dat moment kwam de Geest van God over hem en sprak hij de woorden:
De derde zegen
“De spreuk van Bileam, de zoon van Beor, en de spreuk van de man met het geopend oog; De spreuk van hem, die de woorden Gods hoort, die het gezicht des Almachtigen schouwt, nederliggende met ontsloten ogen. Hoe goed zijn uw tenten, o Jakob, uw woningen, o Israël! Als valleien breiden zij zich uit; als tuinen aan een rivier; als aloe’s, die de Here plantte; als cederen aan het water. Water vloeie uit zijn emmers, en zijn zaad hebbe overvloedig water; ja, zijn koning verheffe zich boven Agag, en zijn koninkrijk zij verheven. God, die hem uitleidde uit Egypte, is hem als de hoornen van de wilde stier. Volken, die zijn vijanden zijn, verslinde hij, en hun beenderen vermorzele hij en hij doorbore ze met zijn pijlen. Hij kromt zich, en legt zich neder als een leeuw, en als een leeuwin; wie zal hem doen opstaan? Gezegend, die u zegenen; en die u vervloeken, vervloekt!”
Bileam wordt teruggestuurd
Nu viel het kwartje eindelijk bij de koning: Bileam zou zijn vijand niet vervloeken. Kwaad verweet hij Bileam dat hij, in plaats van te vervloeken, tot drie maal toe had gezegend. En hij vervolgde: ‘ik heb gezegd dat ik je rijk zal belonen, maar die God van Israël heeft ervoor gezorgd dat je geen loon krijgt!’ Maar Bileam herinnerde de koning aan wat hij meteen al gezegd had: ‘al zou ik alle schatten van de koning krijgen; ik ben niet in staat om tegen deze god in te gaan’. ‘Maar’ vervolgde Bileam, ik ga terug naar mijn woonplaats, maar eerst zal ik u aankondigen wat dit volk uw volk zal aandoen in de toekomst.
Een verre – en nabije toekomst
Opnieuw sprak Bileam namens de God van Israël: “De spreuk van hem, die de woorden Gods hoort, en die de wetenschap des Allerhoogsten kent, die het gezicht des Almachtigen schouwt, nederliggende met ontsloten ogen. Ik zie hem, maar niet nu; ik schouw hem, maar niet van nabij; een ster gaat op uit Jakob, een scepter rijst op uit Israël, en verbrijzelt Moabs slapen, en verplettert alle zonen van Set.” Ook de koningen van Edom, Seir, Amalek en de Kenieten kregen te horen dat Israël hen zou verslaan. Daarop draaide Bileam zich om en ging naar huis.
De Messiaanse profetie
Wat van deze laatste profetie zo bijzonder is, was dat Bileam niet alleen mocht schouwen in de toekomst, waar het Israël en de omringende volkeren betrof, maar Bileam mocht nog veel verder in de toekomst schouwen. Daarom zei hij ook: “Ik zie hem, maar niet nu; ik schouw hem, maar niet van nabij”. Wat hij zag was de ster van Koning Jezus, die in de (voor hem verre) toekomst Israël zal leiden en al Israëls vijanden zal verslaan. Dan zal Israël in rust leven!
De ziener
Bileam was een ziener. Meestal zag hij zaken vanuit de occulte wereld, maar tegen de macht van God was hij niet opgewassen en hij moest de woorden van God precies overbrengen. Gaandeweg kreeg hij daarin zelfvertrouwen, vandaar dat hij daarna steeds trots begon te vertellen dat hij ‘een geopend oog had en de woorden van God hoorde’. We zien hier een man uit het occulte, door God gebruikt om Zijn woorden over te brengen! En daarmee was hij een niet-Joodse profeet geworden.
En toch…
Je zou toch denken dat Bileam, die de macht en kracht van de Enige Ware God had ervaren, vanaf dat moment ging zoeken naar de wil van God, om die wil te doen. Helaas lezen we in Openbaring 2:14 dat Bileam zich stiekem toch nog tegen het volk Israël heeft gekeerd: “Bileam, die Balak leerde de kinderen Israëls een strik te spannen, dat zij afgodenoffers zouden eten en hoereren.” In Numeri 31:16 lezen we dat Bileam koning Balak advies heeft gegeven om heidense vrouwen op Israël af te sturen. Mannen uit het volk Israël pleegden daardoor vervolgens ontucht gepleegd met deze heidense vrouwen en zij hebben via hen kennis gekregen van (en deelgenomen aan) offerandes voor de heidense goden en zij hebben zich daarvoor ook neergebogen. Zovelen weken af van de God van Abraham, Isaäc en Jacob, dat de Bijbel het zelfs een plaag noemde. Bileam had het toch gedurfd om in opstand te komen tegen de God van Israël en hij stierf door het zwaard.
De verlorenen
In 2 Petrus 2:15-17 lezen we hoe Bileam symbool staat voor hen, die verloren gaan. “Doordat zij de rechte weg verlaten hebben, zijn zij verdwaald en de weg opgegaan van Bileam, de zoon van Beor, die het loon der ongerechtigheid liefhad, maar een terechtwijzing kreeg voor zijn ongerechtigheid: het stomme lastdier, dat met mensenstem sprak, heeft de dwaasheid van de profeet verhinderd. Dezen zijn bronnen zonder water, nevelen, door een windvlaag voortgejaagd, voor wie de donkerste duisternis is weggelegd.” De donkerste duisternis… Wat een akelig einde!
De behoudenen
Aan deze verzen gaat echter dit vers vooraf: “…dan weet de Here de godvruchtigen uit de verzoeking te verlossen en de onrechtvaardigen te bewaren om hen op de dag des oordeels te straffen” (vers 9) De godvruchtigen, de rechtvaardigen: allen die in de Heer Jezus Christus geloven als de Zoon van God, door wie wij behouden worden. Wij zullen uit de verzoeking worden verlost!
“Omdat gij het bevel bewaard hebt om Mij te blijven verwachten,
zal ook Ik u bewaren voor de ure der verzoeking,
die over de gehele wereld komen zal,
om te verzoeken hen, die op de aarde wonen.”
Openbaring 3:10
http://appie.abspoel.nl