De woorden deden hun werk. In plaats van te genieten van de wereld om me heen, begon ik te kijken naar mezelf. Er was iets mis met me. Hoe kon ik dat veranderen? Steeds vaker keek ik in de spiegel en constateerde ik dat de opmerkingen klopten.
Was ik echt dik? Nee. Ik was wel iets steviger dan de meeste meisjes uit mijn klas, maar beslist niet dik. Toch zag ik alleen maar dik. Heel dik. En ik voelde me er schuldig om. Ik voelde me er om afgewezen. Ik was dik en dat was niet oké.
Omdat ik steeds meer naar mezelf ging kijken en mezelf afgewezen voelde, ging ik me ook afgewezen gedragen, met als gevolg dat ik weer afgewezen werd. Zelfs in de laatste jaren van de basisschool werd ik weer gepest omdat ik dik was.
Ik deed er uiterlijk heel luchtig over. Ik deed net alsof het me niet raakte. Maar dat deed het wel. En hoezeer mijn ouders hun best deden om me ervan te overtuigen dat ik me niks van die opmerkingen moest aantrekken, de zaak stond bij mij vast. Ik was dik en dat was fout. Mensen konden niet van mij houden omdat ik dik was.
Als kind probeerde ik soms maaltijden over te slaan om wat dunner te worden, maar omdat ik geen verstand had van suikerspiegels en benodigde voedingsstoffen, hield ik dat niet vol. Dat frustreerde me.
Ik werd ouder en begon langzaam aan een vrouwelijk figuur te krijgen. Mijn heupen werden breder, mijn borsten begonnen zich te ontwikkelen en zo rond mijn 18e was ik niet meer dat stevige meisje wat ik als jong kind was. Maar in mijn denken was ik dat wel. Toen ik op mezelf ging wonen, begon ik het ene dieet na het andere om slank te worden. Maar al die diëten werkten niks uit dan nog meer frustraties.
Op een zekere dag kwam ik iemand tegen die mij ‘dwong’ regelmatig tegen mijn spiegelbeeld te zeggen: Je bent slank. En dat werkte. Nadat ik dat zo’n honderd keer tegen mezelf had gezegd, begon ik beetje bij beetje te zien dat ik slank was. Maar nu had ik een nieuw probleem. Hoe bleef ik slank? Slank zijn was immers de norm om geliefd te kunnen zijn.
Ik trouwde en raakte zwanger. Daarna nog eens, en nog eens, en nog eens. Even was het niet zo belangrijk om dikker te worden. Dat hoorde er immers bij. Het mocht. Maar jaren nadat ik ons laatste kind had gebaard, vond ik dat ik wel weer in zo’n rokje moest passen en een strakke spijkerbroek aan moest kunnen. Ik constateerde dat ik weer in alle etalageruiten keek om te zien hoe dik ik was. Ik merkte hoe moe ik er van werd om mezelf steeds weer te vergelijken met andere vrouwen. Weer was ik bezig met hoe slank of dik ik eigenlijk was. Het hele circus begon weer van voren af aan.
Hoe meer ik deed om mijn eetpatroon in de hand te houden, hoe moeilijker het werd. Iedere keer als ik naar een feestje was geweest en toch weer meer had gegeten dan ik mezelf had toegestaan, kon ik thuis in huilen uitbarsten. Ik ging van mezelf walgen.
Mijn man verzekerde me keer op keer dat het hem echt niet uitmaakte hoe zwaar ik was of welke maat ik heb. Hij hield gewoon van mij als persoon. Maar dat landde bij mij niet. Het toppunt van mijn ellende bereikte ik toen ik in één jaar ‘maar liefst’ vier kilo was gegroeid en ik niet meer in mijn broeken paste. Mijn buik was inmiddels een bol geworden. Ik kon hier niet meer tegen vechten. Ik moest het opgeven.
Ik had het nodig te weten hoe God over me dacht. Dat zou me moeten helpen. Maar daar kwam ik in eerste instantie ook niet veel verder mee. Mensen kijken naar het uiterlijk, maar God naar het hart. Dat betekende voor mij net zoveel als: God ziet het niet dat ik dik ben. Hij knijpt een oogje dicht als Hij naar me kijkt en Hij ziet alleen mijn hart.
Maar dit was niet de waarheid, wist ik met mijn verstand. God houdt echt van mij ongeacht mijn kledingmaat. Hij vindt mij prachtig als ik broodmager ben en Hij vindt me prachtig als ik tonnetje rond ben. Hij ziet het wel en Hij vindt het oké. En wat Hij het allermooiste vindt, is dat ik mezelf ook prachtig kan vinden. Dat ik van mezelf kan houden, ongeacht hoe zwaar ik ben.
Toen deed ik iets wat ik nooit eerder had gedaan. Iedere keer als ik onder de douche stond, streelde ik mijn ronde buik en zei ik tegen mezelf: ‘Ook met deze buik ben ik mooi.’ Ik kocht mijn kleren een maatje groter en zei dan met mijn nieuwe, ruimere kleren aan tegen mijn spiegelbeeld: ‘Je bent mooi.’
Langzaam maar zeker begon het te landen in mijn hart. Het maakt niet uit hoeveel ik weeg of hoe ik er uit zie. God houdt echt van mij. Onvoorwaardelijk. En ik mag van mezelf houden. En als ik tevreden ben over mijzelf, dan zijn anderen ook tevreden over mij. En als er dan nog weer een opmerking komt over mijn postuur, of over mijn uiterlijk, dan raakt het mij echt niet meer. Ik weet wie ik ben en dat ik geliefd ben.
Het grappige is dat sinds ik uit deze kramp begin te komen, ik ook makkelijker nee kan zeggen tegen voedsel wat niet goed voor mij is. Ik mag het opeten, maar ik wil het gewoon niet meer. En stop ik het wel in mijn mond, dan veroordeel ik mezelf er niet meer voor. Ook kijk ik nu anders naar andere mensen. Het is afgelopen met het vergelijken. Ik ben vrij!
Rineke