Door Arie-Jan Mulder
Maar er zijn ook mensen die er van overtuigd zijn dat God niet bestaat. Die mensen worden atheïst genoemd. Dat woord betekent zoiets als ‘volgens mij bestaat God niet’. Een atheïst is er van overtuigd dat er geen God is. Hij ziet geen God, en dat is voor hem het bewijs dat er ook geen God is.
Naast mensen die er van overtuigd zijn dat God wel of niet bestaat, zijn er ook mensen die vinden dat je daar eigenlijk geen mening over kunt hebben. Zij zeggen dat je immers helemaal niets zeker kunt weten over God. Die mensen worden agnost genoemd. Dat woord betekent zoiets als ‘ik weet het niet’.
Wetenschappelijk
Als je daar nu met een wetenschappelijk oog naar gaat kijken, dan hebben van deze drie groepen de agnosten feitelijk het meest gelijk. De wetenschap kijkt immers vooral naar wat je kan bewijzen. En wetenschappelijk gezien heeft de agnost dus een sterk punt: niemand kan feitelijk bewijzen of God bestaat, maar ook niemand kan bewijzen dat hij niet bestaat.
Maar dat betekent dan ook dat wetenschappelijk gezien de gelovige en de atheïst iets gemeenschappelijk hebben: ze zijn allebei overtuigd van iets dat niet te bewijzen is. Ook de atheïst heeft een geloof in iets dat hij niet zeker weet. De hiervoor genoemde tekst uit Hebreeën 11:1 geldt dus eigenlijk ook voor overtuigde atheïsten. Je kan net zo goed zeggen: ‘Het atheïsme is de zekerheid van de dingen, die men hoopt, en het bewijs van de dingen, die men niet ziet’.
Dit besef, dat ook een atheïst een vorm van geloof heeft, is misschien wel een beetje verwarrend voor ons. Het zijn immers juist vaak atheïsten die zich beroepen op de wetenschap, alsof die aan hun kant staat. Maar dat is niet zo. De wetenschap kan immers op geen enkele manier bewijzen dat God niet bestaat.
Maar wetenschap kan meer
Maar de wetenschap kan nog wel meer dan alleen natuurkundige feiten bewijzen of logische redeneringen opzetten. De wetenschap is er ook heel goed in om bijvoorbeeld menselijk gedrag in kaart te brengen, en dat proberen te begrijpen. En als er dan objectief gekeken wordt naar geloof bij mensen, dan valt er meteen iets bijzonders op. Namelijk dat geloof iets is van alle tijden en van bijna alle mensen. Geloof in onzichtbare of bovennatuurlijke dingen is wereldwijd een heel algemeen verschijnsel. Dat zegt nog niets over de werkelijkheid van de dingen waar mensen in geloven, maar het laat wel heel duidelijk zien dat geloof een algemeen menselijke behoefte is. Mensen willen meer dan alleen leven en overleven. Ze willen dat hun leven zin heeft, ze willen deel uitmaken van een groter geheel.
Als christen beschouwen we dat verlangen als iets dat God in de mens heeft gelegd, namelijk een verlangen naar God. Maar als we dat in meer wetenschappelijke termen willen uitdrukken, dan kunnen we zeggen dat de feiten laten zien dat het merendeel van de mensen gevoelig is voor religieuze zaken. Dat noemen we dan religieuze ontvankelijkheid.
Herman van Praag
Daarmee komen we op het terrein van de bekende psychiater Herman van Praag. Deze gepensioneerde hoogleraar psychiatrie heeft een duidelijke mening over geloof en ongeloof.
Hij heeft in de praktijk ervaren dat de meeste mensen een religieuze ontvankelijkheid hebben. Als iemand dat niet heeft, ontbreekt er volgens hem een wezenlijk onderdeel aan iemands leven.
Hij maakt dat duidelijk door atheïsme te vergelijken met ongevoeligheid voor mooie dingen. Als iemand zegt: ‘Schilderijen en films zeggen me niets’ of ‘Literatuur en muziek doen me weinig’, dan mist die persoon iets dat het leven voor de meeste mensen rijker en interessanter maakt. Een atheïst ontkent als het ware dat mensen ook een antenne hebben voor religieuze zaken, net zoals ze dat hebben voor bijvoorbeeld kunst.
Dat atheïsme veel voorkomt onder intellectuelen wijt Van Praag voornamelijk aan Freud, die religiositeit afschilderde als iets primitiefs. En daar wil een beetje intellectueel natuurlijk niets mee te maken hebben. Nu was Freud weliswaar een baanbreker in zijn tijd, maar intussen is wel duidelijk geworden dat veel van zijn stellingen erg speculatief en niet op feiten gebaseerd waren. Van Praag beschouwt vanuit zijn eigen praktijk religiositeit in elk geval als een normaal bestanddeel van de menselijke belevingswereld.
Gezond of ongezond?
Geloof op zich beschouwt van Praag dus als normaal. Maar niet alle religiositeit is gezond, vindt hij. Wanneer een mens zichzelf of de mensen om hem heen beschadigt met zijn eigen vorm van geloof, en uit balans raakt met de maatschappij waarin hij leeft, dan is er sprake van een afwijking van het normale, en dus van ziekelijk gedrag. Dat kan tot uiting komen in starre meningen die niet meer ter discussie gesteld kunnen worden. Men sluit zich op binnen de eigen overtuigingen en binnen de eigen groep, met als gevolg dat men onverdraagzaam wordt naar anderen toe. En het is opmerkelijk dat zulk gedrag zich kan voordoen zowel bij gelovigen als bij atheïsten. Daarin zijn deze tegenstrevers dus inderdaad vergelijkbaar.
Conclusie
Atheïsme kan beschouwd worden als een vorm van geloof, namelijk het geloof dat er geen God is. Dat is op zich een overtuiging die maatschappelijk aanvaardbaar is. Maar net als met ieder geloof kan men uit de bocht vliegen en kan het gedrag van de ‘gelovige’ schadelijk worden voor anderen.
Voor ons als christen-gelovigen is het goed dat wij beseffen dat dat onszelf ook kan overkomen. Sterker nog: onverdraagzaamheid en zelfs haat en daaruit voortvloeiende wandaden komen in de geschiedenis van de kerk maar al te vaak voor, tot op de dag van vandaag. Alle soorten gelovigen kunnen blijkbaar doorslaan in hun enthousiasme voor ‘de goede zaak’.
En zo is deze beschouwing voor onszelf een oproep tot nuchterheid: blijf in gesprek over de dingen die bij jouw geloof horen, maar besef dat de ander ook denkt, voelt en handelt vanuit vaak diepgevoelde emoties en verlangens. En Jezus vraagt ons om die ander met begrip en liefde te blijven benaderen, zelfs al zijn we het helemaal niet met hem eens.
Laten we liefhebben.