Wanneer ‘meer van de Geest’ wordt verlangd, is het oppassen geblazen, vindt Niemeijer. Het kan in feite volgens hem ook om verlangen naar meer van het vlees gaan. “In deze verlangens staan maar al te vaak egoïstische motieven op de achtergrond. De melodie is zo leuk, het ritme spreekt me aan, het moet een beetje vlotter en een beetje meer, zodat er bijna geen ruimte meer is voor een gedegen, Bijbels gefundeerde preek.”
Leuke liedjes
Veel gelovigen hebben volgens hem het idee dat de eredienst er voor hen is, in plaats van de gerichtheid op de verheerlijking van de Heer Zelf. Daarin past wat hem betreft niet als primaire vraag of de gemeenteleden wel aan hun trekken komen, de liedjes leuk worden gevonden, de preek boeiend genoeg is enzovoort. De verheerlijking van de Heer moet in liederen, aanbidding, dankzegging en Woordverkondiging tot uiting komen. Elke liedbundel heeft een eigen theologische kleur, schrijft Niemeijer. “Het valt mij op dat de laatste tijd in veel gemeenten alleen nog maar uit de bundel Opwekking gezongen wordt en niet of nauwelijks meer uit de bundel van Johannes de Heer, Geestelijke liederen, Psalmen en Gezangenbundels – en daarmee in hun identiteit aan het veranderen zijn. Terwijl juist in bijvoorbeeld de Joh. de Heer-bundel zulke prachtige liederen over bekering, toewijding en wederkomst te vinden zijn en in de Opwekkingsbundel juist weer veel mooie aanbiddingsliederen.”
Eigentijds
Naar de normen van de huidige maatschappij moet een gemeente groot, jong, eigentijds, inspirerend, aanstekelijk, creatief, wervend en vernieuwend te zijn, schrijft Niemeijer. “De vraag blijft of dit de bedoeling van de Here Jezus was, toen Hij aankondigde Zijn gemeente te bouwen (Mattheüs 16:18). Bestaat het gevaar dan niet dat we in al onze ‘grootheid’ en ‘eigentijdsheid’ zo met de vorm en verpakking bezig zijn dat de inhoud dreigt te verdwijnen? Zoals bij de gemeente in Laodicea, waar ze aan niets gebrek hadden en alles volop aanwezig was, behalve de Here Jezus die buiten aan de deur van de gemeente aanklopte (Openbaring 3:17-20).”