Johan Th. Bos
“De Here Jezus is voor mij aan het kruis gestorven”, klinkt in getuigenissen. Dat zal geen gelovige tegenspreken. Maar op de vraag of Hij daarna nóg iets deed, blijft het soms even stil. O ja, Hij is ook opgestaan, haast men zich erachteraan te melden. Nou ja, als het toevallig Pasen is, ligt even anders, want dan roept men in gemeenten tegen elkaar dat de Heer waarlijk is opgestaan. Maar wat betekent dat dan?
Ooit hoorde ik een in kringen van de Orthodoxe Kerk opgegroeide prediker op een internationale zendingsconferentie voor jongeren (Mission) melden dat hij aan zijn opvoeding, al was hij dan geen lid meer van die kerk, inzicht in de essentie van de opstanding had overgehouden. Eigenlijk vond hij het een beetje jammer dat het kruis het symbool van het christendom werd, want dat versluiert min of meer de opstanding van de Heer. En zonder die waren gelovigen de beklagenswaardigste mensen op aarde, hield Paulus ons voor. De kruisdood van de Here Jezus was een redelijk openbare aangelegenheid, maar Zijn opstanding probeerde men met alle macht aan het oog te onttrekken. Want dáármee bewees Hij ‘met kracht’ de Christus, Gods Zoon, te zijn (Rom.1:4).
Vernedering
In veel liederen wordt Zijn kruisdood als nieuw leven brengend hoogtepunt van Zijn bediening bezongen. Helaas is dat een trieste ontkenning van de Bijbelse informatie dat die juist zijn diepste vernedering was. Hij droeg de straf die de wereld had verdiend en bracht die – toen Hij stierf – in de dood. Doordat Eén is gestorven, zijn – in Gods ogen – allen gestorven, zegt 2 Cor.5:15. Eén van de oude hymnen zegt niet voor niets: ‘Ontwaakt Gij die slaapt en staat op uit de dood’, naar Ef. 5:14. Ooit hoorde ik dat een presentator op de radio “Het ruw houten kruis’ als ‘een der mooiste Paasliederen’ inleidde. Maar dat lied gaat over Goede Vrijdag, zoals ook het tv-spektakel The Passion nauwelijks aandacht voor de Opstanding heeft.
In de praktijk komen veel christelijke bedieningen neer op proclameren dat de Heer ooit iets deed en in de toekomst, bij zijn wederkomst, in alle openbaarheid wéér iets gaat doen. Maar hoe zit het nú dan, zeg maar sinds Zijn hemelvaart?
Velen grijpen terug op wat de Here Jezus tijdens Zijn aardse leven aan wonderen deed, daarbij er aan voorbij gaande dat het hoogtepunt van Zijn (hemelse) bediening toen nog moest komen: De verheerlijking en aanstelling tot Hogepriester voor allen die in Hem geloven. Zij vormen de gemeente die Hij op dit ogenblik verzamelt. Zichtbare spectaculaire wonderen, door de Here Jezus verricht als tekenen van een toen nog komende bedeling, zijn niet kenmerkend voor de tijd waarin wij leven, hoewel dat geenszins wil zeggen dat zij niet kunnen gebeuren onder gelovigen. Maar dit is volgens Paulus niet alleen de bedeling der genade, maar ook die der verborgenheid, waarin wie is wedergeboren door de Heilige Geest (vooral via Zijn Woord) mag zien wat de wereld niet kán zien (Efeze 3:1-5). Ook de kruisiging van onze Heer was een openbare aangelegenheid, maar Zijn opstanding niet. Hij toonde zich alleen aan gelovigen.
‘Betoverd’
Er zijn ook christenen die, bijvoorbeeld langs politieke wegen, vast op Zijn komende Koninkrijk op aarde vooruit lijken te willen lopen. Zij doen er alles aan om gerechtigheid te brengen in een door de duivel, ‘de god dezer eeuw’ (2 Cor.4:4), geregeerde oude schepping, die volgens de Schrift in barensweeën verkeert en snakt naar het openbaar worden van de – in de Gemeente verenigde – zonen Gods. Ook de eerstelingen van de nieuwe schepping, zoals gelovigen worden genoemd, zuchten trouwens, tot zij verlost worden van hun natuurlijke lichaam (Romeinen 8:22,23).
Bij wat de Heer nú in het verborgene voor Zijn kinderen als Hogepriester doet, lijken weinigen stil te staan. Hij zorgt voor hun voetwassing, de reiniging tijdens hun aardse wandel. In de praktijk leven veel gelovigen daar niet naar. Zij lijken niet te beseffen wat de Heer op dit moment voor hen doet. Hij moet van sommigen zichtbaar opnieuw doen wat Hij toen (vóór Zijn Opstanding) deed.
En terwijl zij enerzijds beweren uit de genade van Christus het nieuwe leven te leven, gaan zij soms toch gebukt onder schuldgevoel wegens zonden, c.q. overtredingen van de wet. De Galaten deden dat ook en Paulus noemt hen daarom onverstandig. “Wie heeft u betoverd?” vroeg hij. Na eerst de genade van Christus te hebben gevonden, keerden zij terug tot de – niet te volbrengen (zoals Petrus in Handelingen 15:10 zei) – wet, die overigens alleen aan Israël en nooit aan heidenen is gegeven. Abraham, in de Schrift de vader van alle gelovigen genoemd, kende de wet niet eens. Hij geloofde God en dat werd hem, zegt de Bijbel, tot gerechtigheid gerekend.
Nadat Hij voor de wereld was gestorven, om het zondeprobleem op de lossen en de wet te vervullen, offert de Here Zich sinds zijn opstandig als Hogepriester voor Zijn Gemeente. Die wordt niet meer geheiligd en gereinigd door het kruis, waar eens de straf voor de hele wereld werd betaald, maar door het ‘bad des waters’ (Efeze 5:26), dat wil zeggen door het Woord. Aan het kruis is de Heer voor alle mensen in de wereld gestorven, maar Hij lééft in en voor gelovigen. De essentie van het Nieuwe Verbond, bestaande sinds Zijn opstanding, is dat de Zijnen in vrijheid Hem mogen dienen. Als Hogepriester wast Hij hun voeten, nadat zij door het bad der wedergeboorte door Hem totaal zijn gereinigd. Zijn werk als Hogepriester is er op gericht dat gelovigen niet worden afgetrokken van het dienen van Hem door schuldgevoel over tekortkomingen, negatief zelfbeeld, wereldse zorgen enzovoort. Omdat zij met Hem het Heilige der Heiligen, de hemel, zijn ingegaan. Niet voor niets scheurde de scheiding daarheen destijds…
Maar wie die reiniging dagelijks wenst, moet uit de in de dood gebrachte wereld stappen. Om als gelovige een hemelse positie in te nemen (Ef.2:6 en Fil. 3:20). Hij of zij hoort in die wereld eigenlijk niet meer thuis. Inderdaad: De Heer is waarlijk opgestaan. Het is Pasen geworden.
Wonderen zijn niet kenmerkend voor déze tijd, zeker niet de zichtbare.