Hb. 6,13-20 sluiten het zesde hoofdstuk af. Hoofdstuk 7 pakt de opmerking uit Hb. 4,14-Hb. 5,10 weer op. De vermaning die is behandeld, is er tussen geschoven want eigenlijk is de gemeente te onvolwassen om het onderwijs over Jezus als Hogepriester mee te pakken vandaar de onderbreking vanaf Hb. 5,11. Toch begint Hb. 7,1 met de opmerking, die aansluit bij Hb.5,10, “Deze Melchizedek…” Het grote thema van de Hebreeënbrief.
Hb. 6,13-14 Een waarschuwing heeft geklonken om niet traag te worden in het navolgen. Een belofte beërven vraagt geduld, zoals Abraham geduld heeft moeten opbrengen. Holwerda vertaalt: Op mijn woord Ik zal u rijk zegenen, hier gebruikt de schrijver in de zin, in het Grieks een Hebreeuwse werkwoordsvorm zoals in Gen. 2,17 (u zult zeker sterven). De schrijver citeert Gen. 22,17 (een belofte gegeven na het offer van Izaäk. De belofte waarop hij doelt wordt gevonden in Gen. 12,2; 15,4-6 enz. Door een eed worden Gods beloften definitief onbreekbaar, vandaar dat Jakobus m.b.t Abraham, Gen. 22 verbindt met Gen. 15 om te laten zien dat het geloof van Abraham heeft standgehouden en dat geduld is beloond. Abraham heeft op Gods tijd de belofte ontvangen en tegen hoop op hoop geloofd zoals Paulus in Rm. 4 laat horen. Om deze reden is deze belofte een voorafschaduwing van Jezus die zijn volk redt. Zegen van God vermenigvuldigt zich. Vragen om zegen wordt verhoord als er de oprechte intense is deze tot Gods eer te gebruiken. Jezus zegt zelf: Zoek eerst het koninkrijk van God en de rest volgt er wel achteraan.
Hb. 6,15 De schrijver wijst terecht in het bovenstaande op Gen. 22. Geduld heeft bij wijze van spreken Abraham de belofte bezorgd, volharden in geloof. Abraham (Hb. 11,17) heeft in Gods belofte de kracht gevonden om zijn zoon in het geloof te offeren; zie ook Hb. 11,33. Het draait allemaal om Gods belofte (Rm. 9, 4,5), Abraham heeft er 25 jaar op moeten wachten (Rm. 4,18-25). Op deze manier is geloof gerekend tot gerechtigheid en wordt dit geloof in Christus aan iedereen toegerekend op dezelfde manier. Gods belofte is de grond van het geloof, de kracht van het geloof en de gehoorzaamheid door het geloof. In Hb. 4 wordt de tegenstelling geschilderd het volk Israël heeft door ongeloof het land Kanaän gemist na de geschiedenis met de verspieders.
Hb. 6, 16-18 De eed van God aan Abraham. Mensen spreken voor een rechtbank of een intrede in de Tweede Kamer soms een eed uit. Zo waarlijk helpe mij God almachtig. Zij zweren bij iemand hoger dan zichzelf. God is de Allerhoogste en niemand is hoger dan Hij, De Here zweert bij Zichzelf.
Merk op dat Jezus de belofte van de wedergeboorte en andere rijke beloften (Jn. 5,24; 8,34; 13, 20; 14, 12 enz.) inleidt met: “Voorwaar voorwaar, Ik zeg u!” Dit mag gelezen worden als een eed. Het gaat hier om de raad van God, God heeft een plan vastgesteld, zoals er 70 zeventallen zijn vastgesteld i.v.m. de toekomt van Jeruzalem (Dan. 9, 24 f.). God zweert niet om het zweren alleen, zijn belofte behoeft niet met een eed te worden bekrachtigd. Alleen ongeloof zegt dat God liegt, God zweert om de hoorder de gelovige u en ik een hart onder de riem te steken, een bemoediging om vooral de levende hoop vast te houden. In de eed van God ligt levende hoop. Lezer grijp deze hoop en strek je uit om dit leven te zien en te ontvangen want het gaat om het vasthouden van de hoop die voor ons ligt. Lees hierbij eens Hb. 11,10 en Gl. 4,26-30.
Hb. 6, 19-20 Dit zijn verzen die de behandeling van Hebreeën 7 e.v. inleiden.
Holwerda vertaalt: “In die hoop hebben wij een vast en veilig levensanker, dat zich hecht achter het tempelgordijn, daar waar Jezus ten bate van ons is binnengegaan, toen Hij voor eeuwig Hogepriester werd met een aanstelling welke Melchizedek had.” De uitdrukking “toen Hij” wijst duidelijk terug op Hb. 5,10. Dus een voorbereiding voor het grote thema. Het anker wordt uitgeworpen achter het tempelgordijn. Jezus is langs een levende en verse weg die Hij ons heeft ingewijd door het voorhangsel dat is is zijn vlees (Hb. 10,20) het heiligdom binnengegaan. Jezus is met zijn bloed het hemels heiligdom binnengegaan en genaderd tot de troon van God in het hemels heiligdom. De vervulling van Lev. 16. Het aardse voorhangsel is gescheurd (Mt.27, 50-53; Lk. 23,44-46). In Hb. 10,20 wordt voor het woord vlees “sarkos” gebruikt en dit houdt in dat aan het kruis Jezus, in de drie-urige duisternis, tot zonde is gemaakt. Hij is echter nadat Hij heeft uitgeroepen het is volbracht en vrijwillig de dood is ondergaan, met zijn bloed tot de troon van God genaderd. Het gevolg hiervan is dat wij ons geloofsanker vasthechten aan Gods troon en daarmee aan Gods beloften. In de brief aan Timoteüs staat dat Jezus eerherstel heeft gekregen door de Geest.
Holwerda stelt dan: we doen op deze wijze een trefzekere gooi naar het leven naar dit leven.
Op deze wijze wordt “een trefzekere uitleg” aangereikt. Jezus heeft als hemelse Hogepriester geen tijdelijke maar een eeuwige verzoening tot stand gebracht. Zoek de dingen die boven zijn niet die op de aarde zijn. De christen wordt uitgenodigd zijn leven in de hemel zoeken als een hemelburger.
Uw wandel is in de hemel zegt de apostel en iedere wedergeboren gelovige mag zich gedragen als een hemelburger.
Hb. 7,1-3 De schrijver valt terug op Gen. 14, waar Abraham Lot bevrijdt en Kedar-Lahomer verslaat met zijn onderhorige koningen. De schrijver van de brief veronderstelt dat in de gemeente genoeg Bijbelkennis aanwezig is dat zijn aanduiding “het verslaan van de koningen” voldoende is om de geschiedenis in herinnering terug te roepen. Hij richt zijn aandacht op Melchizedek, koning van Salem en priester van de Allerhoogste God. Ook na de zondvloed is er dus, (via Sem) die na de vloed nog lang genoeg heeft geleefd om zelfs Abraham te kennen, nog Godskennis overgebleven. Deze priester-koning komt Abraham na de strijd tegemoet met brood en wijn en zegent hem. De Hebreeënbrief benadrukt dat Melchizedek Abraham zegende. Mechizedek is wellicht de laatste vertegenwoordiger van het universele heil, want met Abraham is God a.h.w. een nieuw geslacht begonnen en heeft de Here zich op één volk gericht. Salem is het latere Jeruzalem zoals Flavius Josephus het verwoord. Philo, een tijdgenoot van Jezus, legt evenals de schrijver de nadruk op Melchizedek de koning van vrede. Het gaat de Hebreeënschrijver om de uitleg van het priesterschap van Melchizedek want dit is van een andere orde dan het levitisch priesterschap. Trouwens in Ps. 76,2 zijn Salem en Sion identiek. Uiteraard kan de naam van Melchizedek vertaald worden als koning van de gerechtigheid en de schrijver gebruikt een diepgaande typologische uitleg m.b.t. Christus. Sla maar een op Ps. 72,2; 97,2 en 98, 3,9. Romeinen 3,26; 5, 8 f.f. tonen Christus in zijn verzoenende gerechtigheid. Nu maar eens een poging om Hb. 7,3 uit te leggen: De auteur moet een nieuw Grieks woord uitvinden om uit te drukken wat hij wil zeggen. Het woord “agenealogetos”. Hij moet nl. een woord gebruiken dat juist uitdrukt dat iemand geen vader en moeder heeft, geen geslachtsregister heeft en zelfs dat zelfs het jaar van zijn geboorte en het jaar van zijn sterven niet bekend is. Er zijn uitleggers die deze Melchizedek uitleggen als de Engel van de Here dus als de OT verschijning van Christus zelf. De tekst heeft echter deze bedoeling niet. Melchizedek wordt plompverloren bij wijze van spreken zonder nadere gegevens ten tonele gevoerd, hij duikt plotseling op in Abrahams leven. Hij is gewoon de koning van Salem en de (menselijke) priester van de Allerhoogste God. Hier mag de nadruk op worden gelegd en Melchizedek gaat helemaal schuil achter zijn ambt. Een opmerking: De hogepriester in het OT stamt uit de stam van Levi, Aaron is de eerste hogepriester en hij wordt opgevolgd door zijn zoon en zo gaat de geslachtslijn door. De geslachtslijn is helder en het kan er niet zonder. Melchizedek zo laat de brief weten is priester van een andere orde, de laatste vertegenwoordiger van het universele heil is er al gezegd. Jezus behoeft niet van Melchizedek af te stammen. Hij is door Geest Gods, als God Zoon zonder tussenkomst van een man mens geworden uit Maria. Het gaat hier niet om de afstamming, het gaat om de orde. Christus is in de hemel Hogepriester en Paaslam voor elke mens afkomstig uit ieder volk, natie en stam dan ook. Hij vertegenwoordigt opnieuw als vervulling van het levitisch priesterschap, een priesterschap dat vanuit de hemel is gegeven. Welnu zegt de schrijver Mechizedek past volkomen in dit plaatje, het lijkt er op dat hij geen vader of moeder heeft gehad, dat zijn geslachtslijn volkomen onbekend is en zijn geboorte en sterfdatum er ook niet schijnen te zijn. Uiteraard zijn deze er, maar in Gen. 14 komt hij gewoon zonder deze vermeldingen Abrahams leven binnen wandelen. Juist het ontbreken van al deze gegevens gebruikt de schrijver van de Hebreënbrief als typologie om Jezus Hogepriester te noemen naar de zelfde orde als Melchizedek. Een priester niet genomen uit de mensen maar is rechtstreeks door God aangesteld vanuit de hemel. Jezus is Hogepriester naar de orde van Melchizedek en hij blijft (zoals Melchizedek lijkt uit te stralen) voor eeuwig priester.
Hb. 7,4-10 Een overzicht daar de details. In de volgende studie worden deze breder worden uitgelegd. Melchizedek heeft van Abraham de aartsvader een 10e deel van de oorlogsbuit ontvangen. Dus Melchizedek wordt door Abraham met ontzag behandeld. levieten mogen tienden heffen van hun volksgenoten, maar Melchizedek zonder stamboom krijgt tienden van de aartsvader van de levieten. Melchizedek zegent Abraham de drager van de beloften en hier moet degene die zegent boven degene staan die wordt gezegend. De schrijven de Hebreeënbrief trekt nu zijn typologie door. Hij ziet typologisch in Mechizedek iemand die nog steeds leeft, al heeft deze in Gen. 14 in het verleden gehandeld. De levieten hebben recht op tienden, van sterfelijke mensen. Zij hebben hoewel nog niet geboren aan Melchizedek tienden gegeven. Zij zijn via Abraham aan het tiendenrecht dat Melchizedek blijkbaar heeft onderworpen. Een volgende studie borduurt op deze verzen nog even door. Een voorlopige conclusie: Abraham heeft, toen hij terugkwam van de oorlog tegen Kedar-Lahomer, dankbaar wijn en brood aanvaard van een menselijke koning van Salem, Deze zegent hem en deze zegen doet Abraham besluiten om deze koning van Salem een tiende van de buit te geven. Door de zegen die Melchizedek in Gods Naam op hem legt besluit Abraham als een soort offer een tiende van de buit weg te schenken. Wellicht heeft hij iets gezien van God bedoeling met deze zegen. Hij ziet ten slotte steeds voor zich die stad door God gebouwd (Hb. 11,10). De beloning door deze zegen ontvangt Abraham in Gen. 15 zijn geloof wordt gerekend tot gerechtigheid.
Eind augustus/begin september, drs. A. ten Napel