Romeinen 11, 11-22

0
386
Inleiding
Mag ik beginnen met Matteüs 21.22: twee gelijkenissen van Jezus zelf. Deze schetsen de situatie welke in de verzen die voor ons liggen worden getekend.

De gelijkenis van de pachters laat zien dat het Koninkrijk verhuist en naar een volk gaat dat op tijd de “pacht”afdraagt. Matteüs 22 toont dat de verhuizing van dat Koninkrijk te wijten is aan de weigering door de genodigden om de bruiloft te bezoeken. Opnieuw wordt de verhuizing duidelijk, want de bruiloftszaal moet vol worden. In het verlengde hiervan ligt de toorn van God over Jeruzalem in 70 n. Chr. waar (nadat de meeste apostelen mede door Joodse bemoeienis de marteldood zijn gestorven) Israël definitief wordt verworpen; dit betekent niet dat er geen individuen uit het Joodse volk tot geloof komen, maar wel dat het volk achterop komt (Rm. 11,12). In Het boek Handelingen wordt dit achteropkomen steeds meer duidelijk. Paulus schrijft in Rm.1,16.17 nog het evangelie is eerst voor de Jood en dan voor de Griek, maar in Hd. 13, 46.47 en 28, 26-28 zegt hij (zie ook Rm. 11,8) dat de Joden het evangelie niet aannemen, maar afwijzen zodat de apostel zich tot de heidenen wendt in Hd. 28 lijkt dit definitief. Jezus heeft in het evangelie wel gesproken over de verhuizing van het heil van Jood naar heiden maar niet over het feit dat dit ook wordt omgedraaid.

Paulus doet dit als profeet in Rm. 11, 12.15.25.26.
Wanneer de uitdrukking, “leven uit de doden” wat dieper wordt bekeken dat valt een overeenkomst op met Ez.37, 3.4 en Opb. 20, 4-6. Dit valt buiten het doel van deze studie maar vormt wellicht een uitdaging.

Nu terug naar Rm. 11, 11.12
Paulus wijst in Rm. 11,11 terug naar het voorgaande waar het struikelen van Israël nogal definitief lijkt. Dit is echter niet de zaak. Er worden een serie woorden gebruikt, struikelen, overtreding en vallen. Het woord “eptaisan “(aorist) vormt een woordpaar met woord vallen “pesosin” (aorist coni). Populair gezegt na struikelen val je maar je staat weer op; het gevolg is als je in een groep loopt, achteropkomt (zie vers 12 “hettema”); het woord betekent zwakheid, onderdoen voor, nederlaag, verlies. De Herz. S.V. geeft het weer met achteropkomen.
Tenslotte het woord overtreding “paraptoma”, een misstap en deze is niet dodelijk maar kan worden vergeven. Deze misstap is komt overeen met struikelen; deze is in de inleiding maar ook in Rm. 9.10 beschreven. Israël heeft zich gestoten tegen de “steen des aanstoots” (Rm. 9, 32). Zijn zij gestruikeld zodat, opdat (“ina” ) zij zouden vallen? Nee integendeel dit vallen heeft een doel (Rm. 11, 17).
Beste lezers Israël was en is nooit verplicht geweest om te vallen, de afwijzing van hun Messias is de oorzaak van hun val. Het doel van deze val is het bereiken van de heidenen met het evangelie.
In Rm. 11, 11 staat vraagpartikel (“me”) dat deze zaak veronderstelt; zij zijn toch niet gestruikeld op dat zij vallen? Rm. 11, 11 laat nog een uitdrukking zien “para-zelosai” naijverig maken jaloers maken. Heiden gaan de Joden voor maar het doel van deze voorsprong is dat zij door een levenswijze en liefde voor de Messias de Joden prikkelen dezelfde weg te gaan.
Rm. 11, 12 is de conclusie van dit voorgaande, deze overtreding, misstap is rijkdom voor de (heiden)wereld, hun achteropkomen, zwakheid, verlies, rijkdom voor de heidenen; deze vinden het heil door Christus aangebracht.

Maar zegt Paulus wat gebeurt er nu als al deze zaken worden omgedraaid zoals in de inleiding al is verondersteld, zoals ook Rm. 11,11 met de vraagzin als veronderstelt.
Nu dit betekent niets meer en niets minder de volheid voor het Joodse volk. Wanneer  de volheid van de heidenen is binnengegaan zal het heil naar Israël terug keren en zal heel Israël worden behouden.
Ik geloof beste lezers dat Opb. 20, 4-6 dit laat zien en een fungeert als belofte voor Israël bekering. De tekst lijkt te zeggen dat de eerste opstanding hier op wijst; ik laat het hierbij. De martelaren staan voor de troon in Opb. 20 waarop 24 oudsten (engelen) hebben plaatsgenomen. Deze geven de martelaren eerherstel waarop zij in Opb. 6, 9.10 ( het vijfde zegel) al om hebben gevraagd. Onder deze martelaren welke met Christus een hemelse regering vormen bevinden zich naast anderen de 12 apostelen welke zich speciaal (zie Mt. 19, 28) met Israëls heil inlaten.

Rm. 11, 13-15
Paulus is de apostel voor de heidenen (Gl. 1,16; 2 Tim.2,7). De kroon op zijn bediening “diakonian”(1 Tim. 2, 12) en de heerlijkheid ervan “doxazo”(verheerlijken) heeft de betekenis van roem/lofprijzen. Wat wil de apostel heel graag? Zijn volksgenoten jaloers maken, om enigen te winnen voor Christus; zie Rm. 9, 1-3. Gelukkig zijn er in het boek Handelingen voorbeelden te zien welke tonen dat de apostel deze zegen heeft mogen proeven.
Het vijftiende vers herhaalt in andere bewoordingen Rm. 11, 12 zodat verder commentaar achterwege kan bljven. Op de het verband van de uitdrukking in Rm. 12, 15 met Ez. 37 en Opb. 20 4-6 is in de inleiding al gewezen.
Feit is, hoe men het vrederijk ook ziet of de wederkomst uitlegt, dat voordat Christus definitief komt Israël als volk tot geloof komt en dit zal in ieder geval ook de gemeente bemerken.
Ik geloof dat dit een zegen voor de gemeente zal zijn omdat Israël de gemeente a.h.w. Compleet maakt; zie ook Opb. 19, 8-10 het bruiloftsmaal, de witte kleren en Opb. 21, 3.9-27 het huwelijk. God woont bij de mensen enz.

Door de behandeling van dit gedeelte denk ik terug aan een gebeurtenis uit 1975. Ik was op weg naar Herentals België waar ik deelnam aan een gemeente stichtend jaarteam van de BEZ.
Ik pikte wel vaak lifters op (nu niet meer trouwens) en sprak met hen over Jezus.
Die dag trof ik een Jood en ik knoopte een gesprek aan. Ik heb de haat van hem t.o.v. Jezus gevoeld.
Hij gebood mij haast hem af te zetten op de vluchtstrook en dat heb ik toen ook gedaan; een speciale ervaring!

Rm. 11, 16-22.
Het lijkt nuttig een overzicht te schetsen met een toepassing en de details voor een voor een volgende Bijbelstudie te bewaren! Allereerst het beeld van edele olijfboom (Israël) en de wilde olijfboom (heidenen) is uiteraard treffend door de apostel gekozen; de heiden wordt erdoor vermaand. Eigenlijk gebruikt de apostel in deze verzen twee beelden; het beeld van de eerstelingen en het beeld van twee olijfbomen. Het beeld van de eerstelingen wijst op een wijnoffer een eersteling gave (zie Num. 18, 12-32 Zie J. Van Bruggen  Romeinen CNT p. 166) van de graanoogst waarvan een koek wordt gebakken welke alleen de priesters mogen eten en deze gave heiligt de hele oogst. Er is een edele en een wilde olijfboom en het enten gebeurt tegennatuurlijk. Het enten van takken gebeurt vaak vanaf de edele naar de wilde olijfboom, maar Paulus past dit voorbeeld humoristisch toe. Nu worden wilde takken op een edele stam geënt en het is de vraag of dit enten (letterlijk gezien) succesvol is? Het enten op de edele stam maakt de tallen edel Jood of wilt Heiden heilig. Nu er moet plaats worden gemaakt op de edele stam. Joden zijn door ongeloof afgebroken en zodoende is er plaats gemaakt voor de gelovigen uit de heidenen. Welnu dit zou de gemeente als tegenwerping kunnen gebruiken, maar de apostel maakt duidelijk dat dit niet passend is.
Het enten kan ook van toepassing zijn op de edele takken geënt op een edele olijf.
In het vervolg zal de apostel uitleggen dat dit inderdaad ook gebeurt.

Beste lezers het enten van de takken kan dus in omgekeerde volgorde worden herhaald.
Deze mogelijkheid, eigenlijk een belofte welke zal worden vervuld) mag de heidenen nederig houden; hoogmoed past niet ontzag voor God zeer zeker. Deze les lijkt in eerste instantie naar ons toe te komen. Het gaat om geloof welke plaatsing op de edele stam mogelijk maakt. Joden welke in
de tijd van Handelingen tot geloof zijn gekomen en daarna zijn nooit weggekapt. Heidenen worden enkel en alleen door geloof geënt.

Paulus lijkt te zeggen wat hebt u, dat u niet hebt ontvangen?
Het gaat om de stam van de edele olijfboom waarop wordt geënt en ten diepste wordt deze stam gevormd door de beloften aan Abram/ Abraham gedaan.
Gen. 12. 17 en 22 geweldige beloften inclusief landbeloften voor Abraham en zijn nageslacht.
Ik wil hier geen theorieën aan vast knopen, maar in Gl. 6,16 wordt door Paulus onderscheid gemaakt tussen Jood en Heiden en de landbeloften lijken in deze tekst te zijn inbegrepen m.b.t. de Joden
Op gelovigen uit de heidenen zijn geen landbeloften van toepassing.

Maar merk op datgene dat op beide van toepassing is zowel Jood als Heiden.
Romeinen 4 laat dit weten. Kort gezegd in de opvatting van de apostel is een Jood pas echt compleet als Hij de voetstappen volgt van Vader Abraham dus geloof in de gerechtigheid door Jezus aangebracht. In Jn. 8 doen de Joden het tegenovergestelde en zij hebben, ontzettend, de duivel tot vader. Heidenen kunnen a.h.w. instromen in m.b.t. Abrahams beloften aangaande de verdiende rechtvaardigmaking  door Jezus en later wordt dit zelfs omgedraaid en in de nabije toekomst a.h.w.     teruggedraaid; zie Rm. 3.4.11, 25.26.

Het heil is uit de Joden er is geen plaats voor hoogmoed slechts voor geloof en aanbidding.
Brengen wij Gods volk door een stralend geloofsleven tot jaloersheid.

Gods zegen drs. A. ten Napel