‘Elke vrijdag zijn er executies.’ Een veldwerker van Open Doors sprak vorige week de christelijke Syrische student John die anderhalf jaar onder IS-bewind in Raqqa woonde. In de hoofdstad van het kalifaat van Islamitische Staat (IS), woonden voorheen ongeveer 1.500 christenen. De meesten vertrokken. John* en zijn familie bleven.
Hij draagt een spijkerbroek, een blauwwit T-shirt en is goedlachs. Maar John is ook getraumatiseerd. Enkele maanden geleden is hij Raqqa ontvlucht. Anderhalf jaar woonde hij onder IS-bewind in een gebied waar voor christenen nauwelijks overlevingskansen zijn, tenzij ze een speciale belasting betalen.
Op voorwaarde dat zijn naam wordt gefingeerd en dat Open Doors niet schrijft over zijn studie en het werk van zijn ouders, doet John zijn verhaal. “In januari 2014, twee jaar geleden, viel Raqqa. De week daarvoor was beangstigend. Islamitische gewapende groepen werkten samen in de strijd tegen IS. Die hele week bleven we binnen. Iedereen die zich op straat waagde, werd neergeschoten.”
Inval IS
Aan het einde van de week kwamen de troepen van IS de stad in. John stond, net als vele anderen, op de stoep terwijl de extremisten met militaire voertuigen, tanks en zelfs een vijf meter lange raket, de stad inkwamen. John: “Ik voelde me geïntimideerd en was verbaasd dat ze zo’n complete uitrusting hadden. De soldaten scandeerden leuzen. Het publiek moest ze herhalen, maar ik hield mijn mond omdat ik christen ben. Een IS-soldaat in een auto merkte het op en stopte. Hij dwong me ‘Allahu Akhbar’ te zeggen.”
“Ik kon me niet voorstellen dat de inval van IS kon gebeuren in mijn stad. Het voelde als een volkomen verrassing. Raqqa was een gewone Syrische stad, waar moslims en christenen vredig naast elkaar leefden. We hadden respect voor elkaar.”
IS werd verwelkomd in Raqqa. “Daar hebben veel mensen inmiddels spijt van”, vertelt John. “Ik kan me de eerste dagen goed herinneren. IS begon mensen te executeren die de president ondersteunden. Ook leden van islamitische milities die tegen IS hadden gevochten werden onthoofd. In dezelfde week dat Raqqa tot hoofdstad werd uitgeroepen, werd het interieur van drie kerken gesloopt. Ook de sjiitische moskeeën werden vernietigd. Eén van de kerken dient als hoofdkwartier van IS.”
Dagelijks leven
Ondanks de gruwelijkheden, pakten de inwoners van Raqqa het dagelijks leven weer op. John: “Het leven kreeg al gauw weer z’n normale beloop. De winkels gingen open. Je kon weer eten in restaurants. Alleen de kerkgebouwen konden niet meer als kerk worden gebruikt.”
IS begon ook met een reorganisatie van de samenleving in Raqqa. De strijders veranderden de namen van de overheidsgebouwen. De mensen daar bleven echter hetzelfde werk doen. Op de kentekenplaten van auto’s staat nu niet meer ‘Syrië’ maar ‘Islamitische Staat’. De Syrische pond wordt nog wel gebruikt als valuta. In vergelijking met de rest van Syrië, leven mensen in Raqqa in luxe. Er is elektriciteit, water en voedsel.
Belasting
Kort nadat Raqqa werd uitgeroepen tot hoofdstad van het kalifaat, riep de nieuwe regering van de stad de christelijke leiders bij elkaar. John: “Ze stelden hen voor de keus: je kunt moslim worden, vertrekken of de ’jizya’, een soort belasting betalen. Het eerste jaar was die belasting 54.000 Syrische pond per man. In het tweede jaar steeg dat naar 164.000 Syrische pond. Vrouwen en kinderen hoeven niet te betalen. IS baseert de belasting op de waarde van goud. Elke man moet het equivalent van 16 tot 18 gram goud betalen. Voor de meeste Syriërs is dat een behoorlijk bedrag. Alleen rijke christenen kunnen het zich veroorloven om de belasting te betalen.”
Niet alleen de christelijke leiders in Raqqa werden voor de keuze gesteld om te vertrekken, te bekeren of te betalen. Ook John en zijn familie werden, net als andere christenen, gedwongen tot een keuze. John: “Ik drong er bij mijn ouders op aan om te vluchten, maar ze waren het niet met mij eens. Omdat mijn ouders een bedrijf en een koophuis hebben, wilden ze niet vluchten.” Van de ongeveer 1.500 christenen in Raqqa besloten de meesten echter om wel te vertrekken.
Onthoofdingen
Het leven van dag tot dag werd gevuld met gruwelijkheden. “Elke vrijdag zijn er executies. Ik was erbij toen de eerste man onthoofd werd. Hij heeft vreselijk geleden. Met de eerste snee lukte het niet. Uiteindelijk duurde het zo lang dat ze hem maar doodgeschoten hebben. Nog gruwelijker was wat ze met de soldaten van het Syrische leger deden. Ze werden allemaal onthoofd. Vervolgens spiesden ze de hoofden van de doden op de hekken langs de straat. Ik moest er elke dag langs op weg naar mijn werk. Die aanblik achtervolgt me nog steeds; ik heb er een trauma van opgelopen. Alsof het nog niet weerzinwekkend genoeg was, namen mensen selfies met de gespiesde hoofden. De kruisjes van de christelijke soldaten hingen aan hun oren.”
Een grote stressfactor in het dagelijks leven van John waren de ontmoetingen met IS-leden. “Ze doden je voor de meest uiteenlopende redenen. Als ze mij aanspraken op straat, moest ik mijn antwoorden zorgvuldig kiezen. Ze leken niet op mensen, maar op monsters”, zegt John. “Maar omdat we de belasting betaalden en het jizya-document altijd bij ons droegen, kon niemand ons iets aandoen. Daarom voelde ik me tot op zekere hoogte vrij. Elke dag kwam ik de IS-leden tegen: op mijn werk, in de winkels, zelfs als ik ging sporten in de sportschool. Onder hen waren veel Syriërs, maar ook heel veel strijders uit andere landen. Ze komen uit alle windstreken.”
Alles went
De meeste christenen vluchtten in de eerste dagen na de komst van IS. De christenen die achterbleven moesten het stellen zonder leider. “Ik weet van ongeveer vijftig christelijke families dat ze zijn gebleven. Toen ik nog in Raqqa was, bezochten we elkaar. Met sommigen van hen heb ik nog af en toe contact. Ze willen niet vertrekken, omdat ze hun bedrijf en hun huis niet kwijt willen raken.”
In het gesprek dat John heeft met een veldwerker van Open Doors, lacht hij veel. Op de vraag hoe hij het volhield in Raqqa zegt hij: “Ik raakte aan alles gewend. Ik denk dat het te maken heeft met hoe we als christenen zijn opgegroeid in Raqqa. We zijn sterke mensen. Je kunt er ook prima als christen leven, als je de belasting maar betaalt. Dan doet niemand je wat.”
Zelfmoordterrorist
Afgezien van de gruweldaden die de IS-strijders plegen, ontdekt John op den duur dat de mannen ook gewoon mensen zijn. “Naarmate de tijd verstreek, kon ik beter met de mannen opschieten. Totdat ze ontdekten dat ik christen was. Op een dag was ik in de sportschool waar ik de strijders grappen hoorde maken over alle mensen die ze hadden onthoofd. Ik had wel vaker gesprekken met die groep. Ze adviseerden me om moslim te worden. Twee van de strijders kwamen uit Armenië. Ze waren opgegroeid in christelijke families en hadden zich bekeerd tot de islam. Hun baarden waren nog niet zo lang. Kort nadat ik hen gesproken had, bleek dat een van de twee zich als zelfmoordterrorist had opgeblazen.
Op een dag ontmoette ik in de bus een vriend van school. Hij droeg IS-kleding en had een machinegeweer bij zich. Hij was blij met zijn keuze en wilde vechten voor de islam en de Koran. Twee weken later hoorde ik dat hij was omgekomen bij de strijd om een vliegveld. Ik hoorde ook dat Syrische IS-strijders voorop moesten lopen terwijl ze naar de frontlinie gingen en dat buitenlandse strijders het commando voerden.
Westers kapsel
Op een andere dag stopte er een auto met IS-strijders voor mijn neus. Er kwam een man uit die naar me schreeuwde: ‘Wie ben jij? Waarom heb je dat kapsel?’ Ik was net naar de kapper geweest en de man vond dat mijn haar er te westers uit zag. Hij liep terug naar de auto om zijn geweer te pakken. Ik haalde snel het bewijs van mijn belastingbetaling tevoorschijn en riep dat ik een christen was. Hij kwam naar me toe, bekeek het jizya-document, keek me woedend in de ogen, maar vertrok toch, zonder nog een woord te zeggen.”
Een andere keer liep het wat minder goed af. John: “Ik liep op straat toen er een busje naast mij stopte. Er kwam een man uit die naar mijn spijkerbroek keek. Hij pakte mijn pet af en keek naar mijn kapsel. Mijn haar was al wat gegroeid. Hij duwde me in het busje en ik werd meegenomen naar een ondergrondse ruimte. Er waren honderden mannen. We moesten naar binnen lopen met onze handen op de schouders van de man voor ons. Binnen werden de oude en de jonge mannen van elkaar gescheiden. Daarna werden de mannen met strakke spijkerbroeken apart gezet. Ik had een gewone spijkerbroek aan.
Vervolgens werden we gescheiden op basis van kapsel. Ik zat in de groep die een verkeerd kapsel had. Alles verliep heel georganiseerd en we werden met respect behandeld. Een Tunesische IS-strijder begon een gesprek: ‘Jullie zien eruit als westerlingen. Maar ze zijn niet blij met jullie. De mensen in het Westen haten jullie. Het doel van westerlingen is om jullie van de islam af te houden.’ De man sprak met veel passie en emotie. De mannen met strakke spijkerbroeken moesten een document ondertekenen waarin ze verklaarden nooit meer zo’n broek te zullen dragen. Onze hoofden werden kaalgeschoren. Ik probeerde nog uit te leggen dat ik christen was, maar ze luisterden niet.”
Voor de vrouwen in Raqqa betekende de komst van IS meer. Ze moesten zich drastischer aanpassen. Zo mocht er geen huid meer te zien zijn. John: “Mijn zus en mijn moeder hebben het er moeilijk mee. Ze moeten islamitische kleding aan. Vrouwen mogen ook niet meer alleen naar buiten. Er moet altijd een man, vader of broer bij zijn.”
Tijdens zijn tijd in de hoofdstad van IS, groeide Johns geloof. “Ik groeide dichter naar God toe. Ik voelde dat Hij mij beschermde. Een paar keer waren er explosies vlakbij mijn huis en vlakbij mijn werk.”
Het leven in Raqqa is gevaarlijk, legt John uit: “De Syrische luchtmacht voert regelmatig bombardementen uit. Ik ken iemand die omgekomen is bij zo’n aanval. Hij woonde in de straat waar de kerk staat. IS gebruikte het kerkgebouw. Ik denk dat de piloot de kerk probeerde te bombarderen, maar de bom landde op het huis van mijn kennis. Hij zat op het balkon toen de bom explodeerde. Ik ben bang dat heel Raqqa op den duur verwoest zal zijn, net zoals dat met andere IS-steden gebeurt.”
Vluchten
Enkele maanden geleden is John uit Raqqa vertrokken omdat hij er niet verder kon studeren. Hij reisde naar een andere Syrische stad. “Je kunt de stad alleen maar uit als je een goede reden hebt. Als je naar een dokter moet in een andere stad, mag je weg. Ik heb zelfs gehoord van christenen die Kerst en Oud en Nieuw in een andere stad mochten vieren. Mijn reden was echter niet goed genoeg, dus moest ik illegaal de stad uit”, vertelt John. Hij reisde samen met vijftien anderen in een klein busje. John was bang dat het busje zou worden aangehouden bij een checkpoint van IS, maar dat gebeurde niet. “We namen smalle buitenwegen. Op die manier konden we alle checkpoints waar we weet van hadden, omzeilen. Na vier uur rijden bereikten we een checkpoint van het Syrische leger. De soldaten waren erg vriendelijk en vroegen waarom we er zo bleek uit zagen. We hadden doodsangsten uitgestaan tijdens onze vlucht uit Raqqa. Ze vroegen waar we vandaan kwamen, controleerden onze identiteitskaarten en gaven ons te eten. Het was heerlijk.”
John heeft er bij de veldwerker van Open Doors op aangedrongen dat hij ontraceerbaar wil zijn. Zijn huidige locatie blijft daarom geheim. “Maar”, zegt hij, “ik hoef nu niet meer bang te zijn voor de mensen op straat.” John wordt momenteel opgevangen in een kerk en ontvangt hulp.
*John heet in werkelijkheid anders. Om veiligheidsredenen wordt zijn echte naam niet vermeld.