Ik zit als een pseudo Abraham voor mijn tent onder een veranda te genieten van de vele vogels die op mijn veld komen fourageren. Duiven, lijsters, vinken en eksters. Prachtig om ze zo in alle rust bezig te zien. Ze zaaien niet, ze maaien niet, en toch zorgt God voor ze.
Op een dinsdagochtend tijdens het koffie drinken met mijn vrouw, komt er plots een vrouw de hoek om van de veranda. ‘Hallo zeg, zitten jullie hier!’ roept ze uitbundig. ik probeer razend snel in mijn geheugen te vissen wie ik hier ook alweer voor me heb. ‘Ik kom mijn dochter bezoeken en nu moet ik eerst even acclimatiseren voordat ik naar haar ga. Anders word ik veel te emotioneel’, zo kakelt ze. Ik kreeg zo’n stevige omhelzing die me danig naar adem deed happen. Ondertussen was ik er achter gekomen wie ik voor me had. Het was Leontien, die ik alweer zo’n tien jaar niet gezien had. Ze stond toentertijd ook op dezelfde camping en is toen met de nodige strubbelingen vertrokken naar een camping waar je bloot mag lopen. En nu kwam ze haar dochter bezoeken die nog wel op deze camping komt. Ze zei dat ze maar heel kort bleef en dan weer verder zou gaan. Wel, dat korte verblijf werd een half uur waarin ze alle sores van de afgelopen tien jaar voorbij liet komen. En wij maar luisteren en af en toe ja knikken of iets dergelijks. Na dat half uur stond ze op en zei, ‘zo, nu zijn jullie weer op de hoogte, dan ga ik maar weer eens.’ En weg was ze. Wij keken elkaar aan en ik constateerde dat ik het wel fijn vond dat zo ook naar ons welzijn gevraagd had. Niet dus.
Drie dagen later, wij hadden net koffie gedronken toen daar een man van net in de zestig de hoek omkwam en een stoel pakte en bij ons kwam zitten. Hij begroette mij en plofte neer. ‘Ha, die Frits,’ zei ik zo vriendelijk mogelijk. Want ook hem had ik zeker tien jaar niet gezien. De afgelopen dertig jaar was hij verscheidene keren langs geweest voor een ‘bakkie’ als hij ook op de camping kwam. Zijn eerste vrouw was drieëntwintig jaar geleden overleden. Daarna kwam hij met een van zijn kinderen langs in een mooie camper. Dit keer was hij met zijn kleindochter van veertien op pad. ook weer in een camper. Frits bleef maar kort zei hij, maar dat werd al gauw een half uur. In dat halve uur liet hij alle ellende van de afgelopen tien jaar voorbij komen. En hij vertelde ook al zijn goede daden die hij daarnaast ook ruimschoots deed. Wij af en toe ja knikken en nee zeggen, totdat hij opstond en zei dat hij zijn camper nog op een betere plaats moest zetten. En weg was hij. Ook naar ons welzijn werd niet geïnformeerd moesten wij samen concluderen.
Nu zijn dat maar twee één richting gesprekken in een week die zonder vragen tot je kwamen. Hoe – zo vroeg ik me opeens af – zou God in al zijn wijsheid die oneindig vele gesprekken van zijn kinderen wel niet moeten aanhoren. Ook veelal één richting gesprekken. Heer God, ik zal niet meer klagen over een paar van deze gesprekken. Mijn vrouw en ik mochten een ‘luisterend oor’ zijn voor deze broeder en zuster. Een ‘luisterend oor’, dat bent U, één en al. En U luistert, en verhoort op Uw tijd.
Peter