Hb. 9:1-3
De auteur denkt volgens de lijnen van de Schrift. Met de uitdrukkingen voorhangsels staat zijn voorbeeld dichter bij de tent/de tabernakel die in de woestijn heeft dienst gedaan, dan bij de tempel van Salomo in Jeruzalem. De nadruk ligt niet zozeer op de beschrijving van de onderdelen van de tabernakel maar op de zichtbaarheid van het oude (ceremoniële) verbond. Het gaat om het verschil tussen het oude en het nieuwe verbond, de afstand tussen onvolmaakt en volmaakt. Het gaat bij de beschrijving van de tabernakel in de kern om één tent die is opgedeeld in het ‘heilige’ en het ‘heilige der heilige’. Het gaat om de kandelaar die altijd brandt, om de tafel met de toonbroden en het reukofferaltaar.
Het gaat in de tweede afdeling om de ark van het verbond met cherubs en het gouden deksel, de twee stenen tafels met daarop de wet die in ark zijn gelegd. Deze gereedschappen hebben allemaal een betekenis, bijv. de kandelaar komt terug in Openbaring 1. De verheerlijkte Christus wandelt tussen zeven gouden kandelaren en houdt zeven sterren in zijn rechterhand; de zeven gemeenten en de zeven voorgangers. De ark is een stuk symboliek voor de troon van God, zie Opb. 4.
Hb. 9:4-5
De schrijver geeft zelf verlof om de beschrijving van deze gereedschappen te laten voor wat ze zijn, maar er zal toch een en ander gezegd moeten worden over het gouden wierookvat. Deze lijkt n.a.v. vers 4 in het heilige der heilige te staan, maar het OT ondersteunt deze beschrijving niet.
In Opb. 8 heeft het brandofferaltaar (ondanks dat sommige verklaarders twee altaren zien staan) een dubbele functie, en in de tabernakel staat dit altaar vlak voor het gordijn dat het heilige van het heilige der heilige scheidt. Op Grote Verzoendag draait het allemaal om deze ark en in Hebreeën 9, gaat de Hogepriester een keer per jaar (op Grote Verzoendag) het heiligdom binnen om bloed van het Lam tussen de Cherubs te sprenkelen, om zo verzoening te doen voor de zonden van het volk, die één jaar geldig is. Toch nog een opmerking over de kruik met manna en de staf van Aäron die gebloeid heeft. Het kan zijn dat de schrijver de rabbijnse uitleg volgt en dat deze voorwerpen voor de ark zijn geplaatst in deze uitleg*.
Hb. 9: 6-8
Wanneer in Hb. 8:13 gesproken wordt over een nieuw verbond, houdt dat in dat het eerste verbond, het verbond van de schaduwen, zijn langste tijd heeft gehad. Het is niet ver van de verdwijning. Als Jeruzalem in 70 A.D. wordt verwoest, wordt ook de tempel in de as gelegd, zodat aan de offerdienst e.d. voorgoed een einde komt. De tabernakel – deze dient dus als voorbeeld – heeft zoals al is behandeld, twee afdelingen en het gordijn dat deze beide afdelingen van elkaar scheidt, is het teken dat de Heilige Geest laat weten de weg naar Gods Vaderhart nog niet open is.
Deze scheiding is opgelegd tot de tijd van herstel. Het gordijn scheurt als Jezus uitroept vanaf het kruis dat alles is betaald en is volbracht. Lev. 16 beschrijft de Grote Verzoendag. De hogepriester moet eerste een offer brengen voor zichzelf, hij doet op het altaar in de voorhof. (Merk op: Opb. 8 plaatst dit altaar in heiligdom in de hemel). Jahweh komt met deze plaatsverandering in het OT, onder het schaduwverbond zijn volk in genade te gemoed. Daarna wordt het Lam geslacht en sprenkelt de hogepriester bloed op het gouden verzoendeksel van de ark. Vervolgens zegent hij het volk legt zijn handen op de kop van de zondebok die weggestuurd wordt. Jezus gaat als Grote Voorloper de hemelen door om tenslotte met zijn eigen bloed op het brandofferaltaar in de hemel een eeuwige verzoening tot stand te brengen. Het gaat hier om de verlossing de bevrijding van de zonde.
Hoeveel zegen ligt er opgesloten in die opmerking, “de eeuwige verzoening…” De eerste tabernakel verspert voor de ‘leek’ de toegang tot God en daarom moest deze dienst verdwijnen, Jezus zegt de Samaritaanse vrouw reeds: “De tijd komt en is nu, allen de Vader zullen aanbidden in Geest en in Waarheid.” “Toon ons de Vader”, vraagt een van de leerlingen in Johannes 14. “Ik ben de weg, de waarheid en het leven”, is het uiteindelijke antwoord. Jezus is de eeuwige Hogepriester!
Hb. 9:9-10
De dienst in de tabernakel en de dienst in de tempel dienen als een soort gelijkenis die wijst op het volmaakte. Deze dienst is een schaduwdienst. De hemelse Vader zet in op volmaaktheid. De tijdelijke vergeving tijdens de steeds terugkerende Grote Verzoendag schort in de kern de vergeving van de zonde jaar na jaar op. God vergeeft deze zonden van het volk, enkel en alleen om het feit dat Hij de zonden (Rom. 3:25) a.h.w. heeft opgespaard, totdat Jezus aan het kruis de zonde totaal heeft voldaan. Het gaat onder het oude verbond/schaduwverbond om inzettingen die geldig zijn geweest tot op de tijd van herstel. Golgotha, de opstanding en de hemelvaart omvatten deze tijd van herstel.
Er is dus een hemelsbreed verschil tussen de schaduwdienst onder het oude verbond en de dienst door de Geest onder het nieuwe verbond. Dat verschil kan worden uitgedrukt in het al genoemde woord ‘volmaaktheid’. De schaduwdienst heeft deze volmaaktheid nooit kunnen brengen. Deze volmaaktheid is door Christus gekomen.
Hb. 9:11-12
De volmaaktheid is de tijd van herstel. Dit herstel omvat de eeuwige verzoening. “Maar toen is Christus verschenen, de Hogepriester van de toekomstige heilsgoederen.” Het staat er heel duidelijk, de schrijver zet het verschil tussen oud en nieuw heel helder uiteen. Aäron gaat een aards heiligdom binnen met het bloed van stieren en bokken. Het gevolg is een tijdelijke verzoening, die één jaar geldig is.
De hemelse Hogepriester is (Hb. 10:10-17) de hemelen doorgegaan en heeft in het hemels heiligdom voor het aangezicht van God eens en voor eeuwig zijn eigen bloed geofferd op het brandofferaltaar in de hemel, voor Gods aangezicht een eeuwige verzoening tot stand gebracht. Een eeuwige verlossing is op deze manier tot stand gebracht.
Nu een stukje toepassing tot slot: We vinden deze in de gelijkenis die Jezus in Lucas 18:9-14 doorgeeft.
De farizeeër prijst zijn eigen goede daden, hij vindt zichzelf geschikt voor het eeuwige leven en gaat zo dicht mogelijk bij het heiligdom staan als hem is toegestaan. Hij vast, geeft tienden, heeft vaste gebedstijden. Waarin schiet ik nog te kort, is zijn vraag. Een vraag, zoals deze elders ook wordt gesteld! Hij houdt alle geboden, tot het kleinste toe. Ik ben, zo denkt hij, rechtvaardig voor God en uiteraard kijkt hij neer op een ‘vuile’ tollenaar die verderop gaat staan, wellicht nadat die de poort, de ingang tot het tempempelplein nauwelijks is gepasseerd.
Let op wat de tollenaar bidt. Hij slaat zich op de borst, durft niet naar de hemel te kijken en bidt: O God, wees mij, de zondaar genadig. Meer niet. Een paar opmerkingen over deze tekst. Let op het lidwoord, er is geen grotere zondaar dan hij, is zijn oprechte mening. Let op de uitdrukking “wees mij, de zondaar genadig”. Genadig geeft vanuit het Grieks de strekking weer van het woord wat er wordt gebruikt. Het gaat uiteraard om genade. Er staat in de grondtekst om een woord voor genade, dat eigenlijk betekent, “Wees mij, de zondaar bereid tot verzoening…” Hij pleit op de vergeving die jaarlijks gebracht wordt d.m.v. de Grote Verzoendag. Hij gaat gerechtvaardigd naar huis, zegt Jezus.
Jezus kan dia zeggen, Hij heeft een eeuwige verzoening bij wijze van spreken in de aanbieding.
Geeft uw vrijmoedigheid niet prijs zegt de schrijver tegen zijn Joodse lezers. Ga niet terug naar het oude verbond. Leef door geloof vrij, blij en verzekerd van de eeuwige zaligheid, in de volle zekerheid van het eeuwige leven.
Dat doet u toch!
Oktober 2022, drs. A. ten Napel
* Zie breder voor de uitleg van deze verzen: NAPEL, A. TEN De Brief aan de Hebreeën, Uitgeverij Boekschout, p.99 101.
Foto: Pixabay/Jim Black