Romeinen 9, 30-10, 21

0
270
Rm. 9, 30-10, 3   Deze verzen geven de conclusie van Rm. 9, 1-29! Paulus constateert vanuit zijn eigen ervaring als apostel der heidenen, dat deze de gerechtigheid ontvangen, zonder dat zij deze gerechtigheid hebben opgezocht/nagejaagd. F.F. Bruce in zijn Romeinenbrief plaatst Rm. 9, 30-31 onder de verantwoordelijkheid van de mens!  Paulus heeft het evangelie gebracht eerst aan de Jood en dan aan de Griek zegt de apostel in zijn inleiding. De Joden hebben dit evangelie in meerderheid verworpen en de heidenen reageren positief op de prediking van Paulus; zie Hd. 13. 44-49.

Deze situatie is voor Paulus een pijnpunt; zie Rm. 9, 1-5. De apostel legt vervolgens de vinger bij deze verwerping en met deze aanname eigenlijk de verplaatsing van de focus van het evangelie van de Jood naar de Heiden, zoals Jezus in de gelijkenissen in Matteüs 21.22 al heeft laten zien. Israël stoot zich aan de hoeksteen van de nieuwe tempel, de Messias;zie de gelijkenissen van de slechte pachters en het bruiloftsmaal waarbij de uitnodiging wordt genegeerd.
Paulus zegt het met Ps. 118, 22; zie ook Jes. 8, 14; 28, 16. De steen, de Messias, welke de bouwlieden verachten wordt een hoeksteen maar is voor Israël een struikelblok.  Paulus moet zeggen dat Israël een ijver voor God laat zien maar zonder het juiste inzicht; men wil door werken eigen gerechtigheid produceren, maar mist dan datgene dat Jezus is komen brengen, heeft gepredikt en heeft laten zien.
Het gaat nl. niet om het verdienen van Gods gerechtigheid, maar om het krijgen ervan door geloof.
Verharding is het gevolg en deze opmerking wordt verder in Romeinen 11 uitgewerkt.
Paulus verklaart in Romeinen 10, 4 f.f. Dat verantwoordelijkheid voor het ontbreken van geloof bij de Israëlieten niet op het conto van God kan worden geschoven, maar bij hen zelf ligt, als hoorders van het evangelie.

Rm. 10, 4-8
Want Christus is het einddoel van de wet zoals de apostel in vers 4 laat zien en door vers 5-8 wordt uitgelegd. Goed maar wat bedoelt de apostel met deze uitspraak. Een vertaling luidt: “Christus is het einde van de wet”, iedereen wordt door het geloof gerechtvaardigd. Dit is uiteraard waar, maar de tekst geeft ook een begrenzing aan, het verbond van de schaduwen wordt door Christus vervuld; Hij maakt een einde aan alle offers. Het OT wijst op Christus; zie ook Gl. 3, 24-29. Vers 5 en 6 zetten de gerechtigheid die uit het geloof is tegenover de gerechtigheid die uit werken wordt geproduceerd. Wanneer SV en NBG worden vergeleken dan hebben deze verzen dit een verschillende weergave; Lev. 18, 5 beschrijft wat Paulus wil zeggen of citeert wat de apostel bedoelt. Veel verschil geeft dit niet. De aanhaling komt uit Lev. 18,5. “Wie deze geboden doet zal daardoor leven!”Paulus weet hoe de wet werkt maar welk mens is echt volmaakt. Niemand kan op eigen kracht eeuwig leven verdienen; alleen Jezus heeft dit klaar gespeeld.

Van Bruggen stelt dat de aanhalingen uit Leviticus en Deuteronomium bij elkaar horen zodat de tweede de eerste versterkt. Paulus laat in ieder geval in deze verzen zien dat het OT Christus predikt, de apostel laat zien door deze verzen dat Jezus vervulling en einddoel van de wet is en dat het draait om geloof. Toch lijkt de aanhaling uit Dt.30 wel een tegenstelling te zijn met Lev. 18 omdat de brief aan Rome werken en geloof steeds een tegenstelling laat zien; zie ook Gl.3,19-29. Er is verschil tussen het verbond van de schaduwen en het verbond in het bloed van Christus. Paulus wijzigt Dt. 30, het gebod vult de apostel in door Christus en het woord is in uw mond en hart, om het gebod te doen wordt het woord van het geloof in het evangelie dat wordt gepredikt. Mijns inziens dus verschil tussen schaduw en vervulling.

Een korte toepassing. Geloven en wedergeboorte zijn één en de zelfde zaak vanuit Jn.3 gezien. Geloven is kiezen is aannemen is rusten in het volbrachte werk van Golgotha.
Het Woord van het geloof, een kracht Gods tot behoud!

Rm. 10,9-13
F.F. Bruce vertaalt, Als u met uw mond belijdt dat Jezus de Heer is, met: “als op uw lippen de belijdenis ligt”(directe rede).  Waar gaat het om? Om geloof dat  belijdt dat Jezus Here is, maar ook om geloof en om belijdenis (hier bedoelt de apostel een praktische levenswandel)dat God Jezus uit de doden heeft opgewekt (1 Cor. 15,17). Het 10e vers herhaalt, op een chiastische manier. Vers 9. Redding, behoud en rechtvaardigmaking kunnen niet van elkaar worden losgemaakt. Degene die wordt beleden is Jezus de Here (2x een accusatief); deze belijdenis draagt een echo in zich van 1 Cor.12,3; Filip. 2,6-11 e.a.

Merk op hoe Paulus steeds terug valt op het OT. Hij wijst nu op Jes. 28,16. Deze tekst wordt sprekend ingevoerd. Ieder die in Hem geloofd zal niet beschaamd uitkomen; Jesaja zegt in verband met de steen des aanstoots, dat men zich niet zal weg haasten. Israël heeft dit wel gedaan ( Rm. 3,22 gebruikt dezelfde onpartijdige uitdrukking voor rechtvaardiging van elke zondaar die geloofd).

Paulus haalt in Rm.9, 33 dezelfde tekst uit Jesaja aan en let dus op het verband van deze hoofdstukken.
Nog een observatie. De gemeente in Rome bestaat uit Heidenen en Joden en deze kijken samen op tegen een machtige synagoge (Hd. 28, 17-31 laat dit zien). Heidenen horen dat de scheidsmuur is weggebroken; zie Efeze 2, 11-22 lees deze verzen maar eens voor uzelf. Zij horen bij de gemeente, als nieuwkomers zonder een Joodse achtergrond. Ook wij horen erbij en we zijn als gemeente en als gelovige eerstelingen in vergelijk met Rm. 11, 25.26; dit vers komt nog aan de orde.

Rm. 10,14-21  
Paulus gaat nu spreken over de verharding van Israël. Het evangelie (vers.14.15) is gebracht en men heeft het door eigen keuze afgewezen; zie ook Rm. 9, 31-33. In vers 20 laat Jesaja weten dat het evangelie gaat verhuizen; Paulus zegt in Rm. 1,16.17 eerst de Jood en dan de Griek, maar in Rm. 11,25.26 komen de Joden na de Heidenen binnen en zijn ze deze voorsprong kwijt geraakt. De apostel is duidelijk zonder geloof is onmogelijk God te behagen en Hem aan te roepen. Hoe zullen zij horen zonder prediking. Verharding t.o.v. het evangelie kan slechts optreden als men dit evangelie heeft gehoord; horen in de zin van begrijpen. Israël heeft het evangelie gehoord tijdens de bediening van de Meester zelf en de apostelen; het is begonnen met een geweldige Pinkstermanifestatie in Jeruzalem; zie Handelingen 2. Paulus wijst hier op Jes. 52, 7; Nahum 1, 15 en op die plaatsen zijn deze woorden een boodschap van hoop. Rm. 10, 14 en 15 laten eenzelfde soort keten zien als Rm.8, 28-30 en Rm.5, 4-5. De prediking is door God goedgekeurd reikt Calvijn aan.

Jes.53a is voor Paulus het Schrift bewijs, dat Israël het evangelie heeft afgewezen; dit werkt verharding. Paulus bedoelt hier niet dat afzonderlijke leden van het volk Israël niet tot geloof (kunnen) komen, hij spreekt het volk als totaliteit aan. Horen werkt geloof en horen wordt gestimuleerd door de Schrift als levend Woord.

Rm. 10, 18-21 staat bol van de aanhalingen uit het OT. Allereerst Ps. 19,5, daarna Dt. 32,21 en tenslotte Jes. 65, 1.2. Wat wil Paulus met al deze citaten bereiken?

Allereerst dat Israël  alle kans heeft gekregen om het evangelie te horen. De Psalm gaat over de schepping die aantoont dat God er is want als een schilderij laat de schepping de Here als Schepper zien. Paulus gebruikt deze tekst om aan te tonen dat het evangelie krachtig en duidelijk is gebracht; Hij schrijft de Galaten dat het evangelie (Gl.3,1.2) als het ware voor hen is uitgeschilderd.

Gehoor werkt doorgaans begrip (verharding komt door dit begrip te ontkennen en weg te duwen), dus vraagt de apostel heeft Israël (als totaliteit) het evangelie begrepen. De citaten uit Deuteronomium en Jesaja laten zien dat dit wel zeker zo is In het 5e boek van Mozes kondigt Mozes de ballingschap al aan, omdat Israël de afgoden dient. Jes. 65,1 geeft al een indicatie dat Israël God gewoon heeft laten praten maar, en eigenlijk, niet naar God vraagt. Degenen die  Hem hebben gevonden zijn degene die niet zochten. Hier wordt terugverwezen naar de slotconclusie uit Rm. 9, 30-33. Paulus lijkt met deze conclusie te eindigen. Jesaja 65, 2 is de klap op de vuurpijl.

God getuigt van zich zelf dat Hij, als de Vader wachten op de verloren zoon, heeft gewacht op Israël, maar zij hebben, zoals Jezus het in Mt. 23, 37-39 uitdrukt, niet gewild.
Op deze wijze bewijst de apostel door het OT dat Israël alle kans (zie ook Rm. 9, 1-5) heeft gekregen om behouden te worden.

Verharding (Romeinen 11) is hun eigen schuld, gelukkig zegt de apostel in het volgende hoofdstuk dat er (zoals in de geschiedenis van Izebel/Achab en Baaäl ) 7000 overblijven als een rest door verkiezing en genade. Romeinen 11, 15.25.26 geeft dit volk (Gods genade en roeping worden niet terug gedraaid) een geweldige toekomst; Lees als voorbereiding voor de volgende studie: Ez.37; Rm.11 en Opb. 20!

Nu beste vrienden en lezers deze gevonden waarheden werkt de apostel Paulus in Romeinen 11 verder uit.
Nu Gods zegen met deze studie.

Drs. A. ten Napel, Joure.