Romeinen 9:17-29

0
242
Even een korte terugblik vanuit Rm. 9, 14(15-18) Jahweh maakt een keuze tussen twee volken de van Abraham afstammen. Jakob en Ezau. Is God onrechtvaardig wanneer Hij beide volken hun plek aanwijst in Zijn Heilsgeschiedenis? Rm. 9, 15-18 voert als tegenpool t.o.v. Mozes de Farao aan. . Mozes is het voorwerp van Gods ontferming maar de Farao wordt een ‘schoolvoorbeeld ‘ van verharding.  De Schrift zegt over deze Farao dat uiteindelijk God hem heeft laten doordoen omdat de Almachtige Zijn kracht aan de wereld wil tonen.
Het gaat om verzen uit het boek Exodus: Ex. 3, 19; 9,16 en 33, 19. Deze verzen worden m.b.t. hun uitleg veelal gekleurd door de verkiezing, welke alles spijkerhard dichttimmert zelfs voor de schepping nog maar is begonnen.

Paulus houdt zich in Rm.9-11niet bezig met de verkiezing tot zaligheid, maar met het raadsel van Israëls verharding. Zelfs de verharding van een deel van Israël is functioneel in Gods heilshistorie. Door de verharding van Israël ontvangen de volken het evangelie.

De verleiding is groot om vanuit het Hebreeuws alle uitdrukkingen na te lopen welke gebruikt worden om de verharding van Farao te beschrijven. Mag het als volgt worden samengevat? Farao heeft meer dan voldoende kans gehad zich te voegen naar Gods wil en zijn uiteindelijke verharding is slechts daar als deze koning lang en breed heeft besloten God niet te gehoorzamen.

Rm. 9, 19-23
Om deze verzen goed te plaatsen eerst een opmerking over Rm. 9, 25f. Het gaat om het Hosea citaat want dit wordt vaak doorgetrokken naar een geestelijk Israël. Deze verzen dienen echter te worden gelezen in het licht van de gebeurtenissen in Paulus’ bediening. Er komen Joden tot geloof en ook heidenen maar het merendeel van Paulus’ volksgenoten is verhard geworden en heeft zich verhard; Rm. 9, 30-10,3 trekt deze conclusie.

In Rm. 9, 19-20 beantwoordt Paulus een door hem zelf gestelde vraag zodat er een denkbeeldige opponent in het spel is. De redenatie is deze: wanneer God Israël verhard heeft, dan is toch op deze stap van verharding niets aan te merken. Gods wil is toch niet te weerstaan? Het woord weerstaan geeft een ervaringsoordeel aan, het is een voltooide tijd. Paulus gaat op deze zaak verder in met het voorbeeld van de pottenbakker, maar eerst nog even dit!
God wordt op deze manier als een soort potentaat neergezet die volken als een speelbal gebruikt.
Het Joodse volk wordt in de slachtofferrol geplaatst, maar dat is de beslist de bedoeling niet. Zelf als zou God dit zo zou willen, dan valt de Almachtige nog niets te verwijten. Hoe kan het schepsel de Schepper aanklagen van onrechtvaardigheid.

Rm. 9,21-23 vormt de weerlegging van de apostel op zijn eigen retorische vraag. Een pottenbakker krijgt toch (zie Jes. 45, 9 en Jer. 18, 5-8) van zijn potten ook geen verwijten als potten worden gebakken die als servies dienen (eervol) of gewoon als een waterbakje/kruikje (minder eervol). Het gaat hier niet om een verkiezing die vast staat maar om keuze die God mag maken.
Ismaël en Izaäk Jakob en Ezau Edom en Israël. God plaats volken personen in Zijn heilshistorie maar dat wil niet per definitie zeggen dat Ismaël en Ezau bestemd zijn tot verlorenheid.
Mozes en Farao enz.
Ook Farao is niet bestemd om verloren te gaan, hij zorgt zelf voor zijn verharding die de Here voltooid wanneer de koning lang en breed tegen heeft gekozen.
God is zelfs heel verdraagzaam geweest, trouwens dat is de Here in zijn genade nog steeds.

Sla maar eens op Mt. 13, 24-30 en bijv. 2 Pt. 3, 4-9 waar de Here in een groot geduld de zondaars en de zondige wereld verdraagt enkel en alleen om mensen uit liefde de kans te geven naar Hem toe te komen. In Rm. 3 wordt eveneens een dergelijk principe getoond; onder de dienst van de schaduwen, God de zonden heeft verdragen omdat de Here wist dat er een ultiem offer dit allemaal recht zou trekken.
God is dus volkomen vrij in Zijn doen en laten om keuzes te maken vooral als de keuze aansluit bij de praktijk; zie bijv. de verharding van Farao.

Ook F.F. Bruce waarschuwt deze uitleg van de pottenbakker niet te sterk door trekken naar de verkiezing. Van Bruggen merkt op dat Paulus de situatie van zijn dagen beschrijft, dit mag de achtergrond vormen van Rm. 9, 24-29. De Here wil zich ontfermen over Jood en Heiden. De Jood en de Heiden welke ongelovig blijven, blijven Gods geduld ervaren. De verharding van het grootste deel van het Joodse volk wekt Gods toorn op. Het lijkt dat God bij wijze van spreken in de verliezers rol plaatst, omdat Hij blijft werken d.m.v. het evangelie.

Deze achtergrond wordt de voorgrond van Rm. 9,24-29. Het citaat uit Hosea in Rm. 9, 25-29 moet goed worden gelezen is al opgemerkt. Het gaat in dit citaat niet over de kerk als geestelijk Israël, maar Hosea laat beloften horen naar de tien stammen welke door Assur in Ballingschap zijn gegaan. Deze horen ter plekke dat zij Gods volk niet meer zijn maar horen op dezelfde plaats dat zij weer als Gods volk worden aangenomen. Paulus wijst vervolgens op Jes 10 en Jes. 13 waar hij waarschuwt dat er vanuit Israël slechts een rest behouden wordt, en dat dit behouden worden geheel en al op Gods conto moet worden geschreven.

Nu een stukje verwerking: De volgende studie sluit met Rm. 9, 25-10,3 Paulus’ argument in Rm. 9 af. Wanneer de citaten uit Hosea en Jesaja afgezet worden tegen de ervaringen van Paulus in zijn bediening als apostel van de heidenen, dan krijgen deze citaten een extra lading. In Rm.1, 16.17 staat dat het evangelie een kracht van God is tot behoud eerst voor de Jood en dan voor de Griek.
Het boek Handelingen laat de tocht van het evangelie zien vanuit Jeruzalem naar Rome en Paulus wordt steeds meer en meer tegenwerkt door zijn eigen vlees en bloed. In Hd. 13 en 28 tekent zich al vroeg een breuk af. Paulus wendt zich tot de heidenen en deze zullen horen.
De verharding van de Joden uit op een tweede diaspora (na de Joodse oorlog) en nog later op een totale verwijdering van de Joden uit Israël waarna het land door de Romeinen wordt omgedoopt tot Palestina.
Rm. 11 tekent in vers 25.26 de toekomst voor Israël, behoud en herstel.

Het natuurlijk niet zo dat er geen Joden tot geloof komen, dit gebeurt en zal blijven gebeuren totdat Jezus komt. Toch is de verharding van het Joodse volk een gegeven. Jezus heeft in Mt. 21.22 deze verharding al aangekondigd. Israël was en is nog steeds Gods uitverkoren volk. Het heeft echter in de tijd van Jezus rondgang op aarde deze verkiezing verkwanseld. Om deze reden is het Koninkrijk van richting veranderd.
Paulus sluit met zijn geheimenis in Rm.11.25.26 aan bij de woorden van Jezus in Mt. 21.22.
Opnieuw maakt dus het koninkrijk een switch!

Israël is de vijgenboom die uitbot en zal in het laatst der dagen Jezus als Messias aanvaarden en in het land van de vaderen zegenrijk wonen; dit alles voordat hemel en aarde vernieuwd worden en de eeuwigheid intreedt

De volgende keer de afsluiting van Rm. 9 zodat de profetieën van Hosea en Jesaja nog eens langs komen en Rm. 9, 30-10, 3 de aandacht krijgen die ze verdienen.
Als afsluiting Rm. 10, 4 Christus is het einddoel van de wet of de vervulling van de wet. Israël heeft in ieder geval door eigen wetswerken de gerechtigheid gemist welke heidenen vinden omdat zij de gerechtigheid aangeboden door genade met geloof tegemoet zijn getreden.

Een opdracht voor ons die nog altijd werkt.
Laten we de Here gaan geloven.

Hartelijke broedergroet, maart 2018
drs. A. ten Napel