Vroeger had ik altijd gemakkelijk tot mensen gezegd: God zorgt voor jou en houdt van jou. Die woorden moesten nu in mijn leven waarheid worden. Mijn geloof was weg, mijn hoop en mijn vertrouwen in het leven. Mijn gebed was: God er is geen draad meer van mij heel, mijn kapotte leven leg ik in Uw handen. Ik moest weer opnieuw ontdekken wie God voor mij is.
Linda had een schildpadje, Stoffeltje noemde zij haar. Stoffeltje was in december weggelopen en het had al vijf weken gevroren, Oudejaarsdag had Linda nog overal gezocht, maar ze kon haar schildpadje niet vinden. Ze vroeg: “Mam, blijft u wel zoeken?” Ik zei “ja”, maar ik wist dat zo’n schildpad zich ingraaft voor de winterslaap en niet meer voor de dag komt tot het lente wordt.
De dag na de begrafenis lag ik in bed en kon niet slapen. Ik klaagde en bad: “O God, hoe moet dit nou? Ik moet weer een lichtpuntje hebben om U weer opnieuw te kunnen vertrouwen. Ik weet niet waarom, maar toen vroeg ik ‘wilt U Stoffeltje terugbrengen?’”
De volgende morgen stond een buurmeisje bij de achterdeur. Een hand op haar rug. Ze vroeg mij: “Bent u iets kwijt?” Ik zei: “nee”, want het eerste waar je aan denkt zijn je sleutels of je portemonnee. Het meisje zei: “Echt niet?” Toen liet ze zien wat ze gevonden hand … Stoffeltje … grijs van de modder. Ik vroeg: “Hoe kom je daar nu aan?”. “Nou”, zei het buurmeisje “ze liep op uw straatje naar uw deur.”
Weet u, die gebeurtenis heeft mij weer moed gegeven. Ik kreeg nieuwe energie in mijn rouwproces. Het was heel moeilijk. Door vallen en opstaan kon ik weer van kleine dingen genieten, al was het soms door mijn tranen heen. Door ‘Stoffeltje’ liet God mij zien: ‘Ik ben er. Ik hou van jou!’
De moeder van Linda