100 jaar Vrijheid van Onderwijs

0
166
100 jaar na een jarenlange strijd om te komen tot ‘Vrijheid van Onderwijs’ in 1917 blijft ook vandaag actueel en urgent om de toen bereikte ‘vrijheid’ ook nu te blijven handhaven en verdedigen. Telkens opnieuw komen er ‘nieuwlichters’ ten tonele die denken te moeten sleutelen aan dit grondwettelijk vastgelegde recht op vrijheid van onderwijs. Artikel 23 van de Grondwet is daarbij cruciaal evenals artikel 25 van de Lager Onderwijswet van 1920.

Door: drs. L.P. (Bert) Dorenbos
Foto: De klas van broeder Constantinus Haarsma van de Carolusschool aan het Westeinde in Den Haag, circa 1922.

Voor de kabinetsformatie is van groot belang dat naast de meer organisatorische en financiële aspecten van het onderwijs die op de agenda staan juist nu de uitgangspunten van de Vrijheid van Onderwijs blijven verankerd. Het is belangrijk dat betrokken partijen dit belang juist nu naar voren brengen in de kabinetsformatie.

Nederland let op uw saeck
Te verwachten is dat sommige partijen niet zullen (kunnen) nalaten om toch te sleutelen aan deze principes van de vrijheid van onderwijs. Zoals bijvoorbeeld staatssecretaris Dekker van Onderwijs actief heeft geëntameerd in het nu demissionaire kabinet. En D66 staat bekend om alles wat christelijk is zoveel mogelijk te marginaliseren. Van de cruciale plaats die het CDA nu inneemt in het politieke steekspel is te verwachten dat zij garant staat voor het handhaven van de Vrijheid van Onderwijs. Vandaar dat belangrijk is dat vooral bij het christelijk volksdeel de zegen van de Vrijheid van Onderwijs wordt benadrukt. Het is belangrijk dat opgeroepen wordt tot gebed en christelijke actie. In de strijd naar de beslissing tot deze Vrijheid van Onderwijs waren het vaak de ‘kleine luyden’ die thuis en in de kerk voorbede hebben gedaan. Met veel opoffering begonnen zij met hun School met de Bijbel. Ook vandaag is het belangrijk dat deze op de knieën verworven belangen worden verdedigd en gehandhaafd.

Vrijheid van oprichting en inrichting
Vanuit de wettelijke vrijheid van de oprichting van een school alsmede de inrichting zijn scholen van verschillende signatuur en richting in de loop der jaren opgericht, zodat geen noodzaak bestaat om aan deze uitgangpunten van de wetten te sleutelen. Zo blijkt dat de belangstelling om kinderen naar het christelijk onderwijs te sturen breed leeft in de samenleving. Vanuit kerkelijke hoek zien we steeds opnieuw aan de kerkelijke identiteit gerelateerde scholen ontstaan zoals de scholen vanuit de Gereformeerd Vrijgemaakte hoek, alsook Reformatorische scholen en de laatste decennia Evangelische schooltypen. De roep om en de behoefte aan eigen invulling van de inhoud van hun onderwijs vindt alom weerklank. Over de hele linie van het onderwijs is een toenemende vraag naar invulling van waarden en normen in het onderwijsprogramma te horen.

Ook voor thuisonderwijs geldt het principe van vrijheid voor ouders
Nederland kent binnen het kader van de Vrijheid van Onderwijs voor alle kinderen de leerplicht. Ouders die geen school in hun omgeving aantreffen vanuit hun visie op het onderwijs voor hun kinderen, kunnen vrijstelling van de leerplicht aanvragen bij de gemeentelijke leerplichtambtenaar. Inmiddels is een brede jurisprudentie ontwikkeld op dit terrein. Steeds meer ouders doen een beroep op deze ontheffing van de leerplicht voor hun kinderen om zelf het onderwijs voor hun kinderen ter hand te nemen. Men noemt deze vorm van onderwijs ‘thuisonderwijs’. Deze ontwikkeling past in de toenemende vraag ook in schoolverband naar invulling van het onderwijs naar de individuele behoefte van de leerlingen.

Het is belangrijk dat deze wettelijk vastgelegde mogelijkheid van onderwijs gehandhaafd blijft. Het kan niet zo zijn dat in de besluitvorming van de leerplichtambtenaar eigen gemeentelijke politieke standpunten worden meegenomen. Omdat dat gevaar aanwezig is, is belangrijk dat bij de kabinetsformatie deze wettelijke mogelijkheid van thuisonderwijs niet wordt beknot. Ook voor thuisonderwijs is het principe dat de vrijheid van ouders voor het onderwijs aan hun kinderen het uitgangspunt is van ons onderwijssysteem. Onderzoek en overleg met bestaande thuisonderwijs netwerken en ouders die hun kinderen thuisonderwijs geven of hebben gegeven kan helpen om inzicht te krijgen in de aard en omvang van thuisonderwijs. Het kan wellicht ook helpen om bijvoorbeeld de stormachtige ontwikkeling van de homeschool (thuisonderwijs) beweging in de Verenigde Staten te bestuderen. Het is ook belangrijk om in Europees verband ons principe van Vrijheid van Onderwijs te propageren inclusief thuisonderwijs. In een aantal landen worden de nationale onderwijs systemen zo rigide gehandhaafd dat voor ouders gevangenisstraf dreigt. Het antidiscriminatie principe geldt ook op deze terreinen.

Bereidheid om mee te denken met de ontwikkeling van thuisonderwijs
Persoonlijk hebben wij ervaring met thuisonderwijs bij onze oudste dochter en schoonzoon die hun twee kinderen, (nu 19 en 20 jaar) thuisonderwijs hebben gegeven in Delft en in Hilversum en onze dochter en schoonzoon die hun 5 kinderen deels homeschoolen en homeschoolden. Als mede oudste van de Fire Kerk in Rotterdam zien we dat de voorganger pastor Frank Pot zelf en het ene gemeentelid na de anderen beginnen om hun kinderen te homescholen met behulp van homeschoolprogramma’s van bevriende (Amerikaanse) homeschool organisaties. Vanuit deze ervaring is bereidheid om mee te denken en te helpen op welke wijze de thuisonderwijs ontwikkeling het onderwijs en de kinderen in ons land kan dienen.

Deze notitie wordt aangeboden aan allen betrokken bij de kabinetsformatie en deskundigen op het gebied van onderwijs en samenleving.

Graag ontvangen wij uw reactie en eventuele bereidheid om mee te denken in deze ontwikkeling.

Met vriendelijke groeten,
drs. L.P. (Bert) Dorenbos, dorenbos@kiesdanhetleven.nl
www.woonbijbel.nl www.knierevolutie.nl

Grondwet
Artikel 23 van de Grondwet gaat over de verantwoordelijkheid van de regering voor het onderwijs. Ook de vrijheid van onderwijs is in dit artikel gewaarborgd, evenals de eerbiediging van godsdienst en levensovertuiging en hiermee samenhangend garanties voor de bekostiging
Artikel 23, lid 1 Het onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der regering.
Artikel 23, lid 2 Het geven van onderwijs is vrij, behoudens het toezicht van de overheid en, voor wat bij de wet aangewezen vormen van onderwijs betreft, het onderzoek naar de bekwaamheid en de zedelijkheid van hen die onderwijs geven, een en ander bij de wet te regelen.
Artikel 23, lid 3 Het openbaar onderwijs wordt, met eerbiediging van ieders godsdienst of levensovertuiging, bij de wet geregeld.

Lager Onderwijswet 1920
Art. 25. 1 De regeling van de schooltijden, die van de vacantiën, het leerplan, de
lijst der bij het onderwijs te gebruiken boeken en de daarmede verband houdende
andere leer- en hulpmiddelen en de verdeeling van de school in klassen worden door
het hoofd der school, na bespreking met de gezamenlijke onderwijzers, ontworpen en
door burgemeester en wethouders, na kennisneming van de bij die bespreking ingediende afwijkende voorstellen, in overeenstemming met den inspecteur vastgesteld en zoo noodig gewijzigd.

De strijd om de school
De Lager-onderwijswet van 1857
Onderwijsminister J.Th. de Visser (1857-1932) regelde in 1920 de financiële gelijkstelling van het openbaar en bijzonder onderwijs.

In de Onderwijswet van 1806 was het neutraal openbaar onderwijs vastgelegd. Tot onvrede van de orthodox-protestanten, rooms-katholieken en joden. Met zijn onderwijswet hoopte minister Justinus van der Brugghen hen in 1857 tegemoet te komen, maar de schoolstrijd barstte toen pas echt los.
Justinus van der Brugghen

Réveilbeweging
Van der Brugghen en Groen van Prinsterer waren beiden aanhangers van de protestantse Réveilbeweging. Ze waren politieke vrienden. De politici waren het echter niet met elkaar eens over de verhouding tussen politiek, geloof en onderwijs.
Van der Brugghen vond dat de staat neutraal moest zijn, Groen van Prinsterer was juist tegen een scheiding van kerk en staat.

Het meningsverschil zou hen uiteindelijk uit elkaar drijven.
Van der Brugghen (1804-1863) wilde er met de Lager Onderwijswet van 1857 voor zorgen dat alle partijen tevreden zouden zijn. De overheid zou blijven zorgen voor neutraal openbaar onderwijs, daarnaast kregen ouders de vrijheid bijzondere scholen te stichten. Deze bijzondere scholen zouden dan door de ouders zelf gefinancierd moeten worden. Van der Brugghen wilde op deze manier de orthodox-protestanten, rooms-katholieken en joden tegemoetkomen, die niet tevreden waren met het ‘algemeen christelijk’ onderwijs uit 1806.

Groen van Prinsterer
Hun belangrijkste man in het parlement, de antirevolutionaire Groen van Prinsterer, was echter niet te spreken over deze ‘discriminerende’ regeling ten opzichte van de religieuze groeperingen. Hij vond dat het openbaar onderwijs onderverdeeld moest worden naar de verschillende religieuze stromingen: in openbaar protestants, openbaar katholiek en openbaar joods onderwijs. Zijn wens werd niet ingewilligd. Zwaar teleurgesteld hield hij zich voortaan afzijdig van de politiek.

Bijzondere scholen
Hoewel de nieuwe wet bijzondere scholen toestond, werden er weinig nieuwe scholen gesticht. Het openbaar onderwijs was immers een stuk goedkoper. Wel ontstonden er allerlei verenigingen die campagne voerden voor de financiering van de bijzondere scholen. Groen van Prinsterer richtte met zijn aanhangers de Vereniging voor Christelijk Nationaal Onderwijs op. Ook de rooms-katholieken organiseerden zich.

Pacificatie
De orthodox-protestanten en rooms-katholieken begonnen samen op te trekken in hun strijd voor de financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs. De katholieken hadden Schaepman als voorman en de orthodox-protestanten Abraham Kuyper, de opvolger van Groen van Prinsterer. De acties hadden succes. De Grondwet werd in 1917 herzien en de financiering van bijzondere en openbare scholen werd gelijkgesteld. Met de nieuwe Lager Onderwijswet van 1920 was de pacificatie van de schoolstrijd een feit.

Artikel 23
Artikel 23, onderdeel van de Grondwet, regelt de vrijheid van onderwijs in Nederland. Nederland is met de vrijheid en financiële gelijkheid van openbaar en bijzonder onderwijs uniek.

Bijzonder onderwijs
Als bijzondere scholen golden in de negentiende eeuw scholen waar leerstellig godsdienstonderwijs gegeven werd. Onder bijzondere scholen verstaan we tegenwoordig nog altijd scholen waar les wordt gegeven op een religieuze of levensbeschouwelijke basis, zoals protestants-christelijke, katholieke, joodse, antroposofische of islamitische scholen, maar ook bijzonder-neutrale scholen als de Jenaplan-, Dalton- en Montessorischolen.