“Essentiële onderdelen van de Bijbelse boodschap worden ingeslikt om de mensen niet tegen de haren in te strijken”, schrijft Horjus in Het Zoeklicht. Op hameren op zonde zit niemand te wachten, het moet allemaal positief blijven naar het oordeel van veel hedendaagse predikers. Zij komen niet met ‘naargeestige gepreek’ dat ieder mens in Gods oog een verloren zondaar is, maar liever met de mededeling dat men ‘een parel in Gods hand’ is.
Met wil anno 2017 het liefst een Knuffelgod, die de mens op schoot neemt en over de bol aait, in plaats een God die eisen stelt, verzucht hij. In evangelische kring wordt die trend wat hem betreft ook nog eens gevoed door de liederenkeuze, waarbij het gevoel dat muziek oproept eerder is gericht op de eigen behoefte van mensen dan op het verlangen God te eren. ‘Staat de psychologie vaak niet boven de theologie”, vraagt de auteur zich af. “Oorstrelende en gevoelig gespeelde en gezongen muziek appelleert aan onze eigen psychische behoefte, terwijl de tekst van de woorden er nauwelijks toe doet.”
Er zou naar zij smaak veel gewonnen worden als dichters hun best deden de kwaliteit van de woorden in overeenstemming te laten zijn met die van de muziek. “Geen rare rijmelarij met povere inhoud die veelvuldig wordt herhaald, maar poëtische taal die diepe dingen verwoordt. Maar de wordt vreemd aangekeken als je hiervoor opkomt. Kom je ons feestje verstoren?”
Populisme is het sleutelwoord in de kerk en men wil vooral jongeren op hun wenken bedienen. “Je moet de smaak van mensen volgen en de jongeren niet verliezen door oubollige liederen”, schijft Horjus, die ook kennelijk weinig ziet in over het podium van links naar rechts lopende predikers, die hooguit een blik af en toe werpen op aantekeningen op een lessenaar. Hij voelt meer voor goed overdachte zinnen, die recht doen aan de gecompliceerdheid van de Bijbel. “Maar daar hebben wij in onze populistische diensten geen boodschap meer aan.”