In het Nieuwe Testament komt men het verschijnsel alleen tegen in Handelingen en de Korinthe 1. “In geen enkele andere brief van Paulus of één van de andere apostelen wordt over het spreken in vreemde talen gesproken, ook niet wanneer in deze brieven de verschillende gaven en bedieningen van de Geest worden opgesomd (Romeinen 12:3-8 en Efeziërs 4:11-16).”
In Korinthe wordt er wel over gesproken, omdat in die havenstad een grote Joodse gemeenschap leefde, waar Paulus een gemeente stichtte en die onderwees, terwijl voor het Joodse volk spreken in vreemde talen een teken was dat Gods Geest in de gemeente is neergedaald. En in haar begin bestond die vooral uit Joden, maar later werd de verhouding anders en vormden zij nog een klein deel ervan.
Met de verdrijving van het Joodse volk uit hun land en Jeruzalem, verdween volgens Niemeijer ook de gave van het spreken in tongen. De hedendaagse praktijk ervan is veelal gebaseerd op verschillende ervaringen, maar niet op wat Gods Woord erover leert, schrijft hij. “Zo komt men ertoe de gave van het spreken in vreemde talen te zien als een soort onverstaanbare engelentaal, tot opbouw van je eigen persoonlijke leven. Er wordt zelfs in vreemde talen gezongen. Het gaat hier om uitingen van de ‘geest’, die hun basis niet vinden in de Schrift. Daarnaast dienen we ook te weten dat in niet-christelijke kringen, zoals het spiritisme, de tongentaal bekend is en veelal bedreven wordt. Tongentaal kan dus ingegeven worden door andere krachten, maar ook vanuit ons eigen gevoel naar boven komen, waarmee tongentaal ook een natuurlijke gave kan zijn. Onderscheid en toetsing aan Gods Woord is dus uiterst belangrijk.”