Elk vogeltje zingt …

0
316
Tieners kunnen vaak zo heerlijk rechtlijnig hun mening geven over iets wat hen opvalt. Zo ook onze tienerzoon die laatst op een zondag thuis aan de lunch opmerkte: ‘Weten jullie hoeveel keren de spreker vanmorgen tijdens zijn preek kuchte?’ Ik stak net een stukje brood in mijn mond en haalde mijn schouders op. Hij zei, ’51 keer.’ Ik verslikte me bijna en vroeg, ‘Echt?’ ‘Ja, ik heb het zitten turven. En weet u hoeveel hij het woordje ‘dus’ gebruikte als hij nadacht?’ Ik schudden mijn hoofd van nee. ’35 keer’, sprak hij trots met een grijns op zijn gezicht. ‘Je hebt goed opgelet,’ zei ik, ‘maar weet je nu ook waar het echt over ging?’ ‘Dat weet ik niet meer,’ zei hij.
Nu ken ik deze spreker al heel lang en soms viel mij dat ook weleens op, maar ik vond het verder niet storen want ik was gericht op de boodschap.

Door Peter Bakker

Aan dit voorval moet ik nogmaals denken toen ik het boekje ‘Geloofwaardig spreken’ van Paulien Vervoorn onder ogen kreeg. De zoveelste van de goedbedoelde adviseurs en coaches in gelovig kerkenland die naar mijn mening hiermee hun eigen markt en dus ook inkomsten creëren. Er is dan ook een studie gemaakt van het spreken in het openbaar met de daarbij geleverde handvatten om de aanwezige luisteraars te kunnen boeien van het begin tot het eind. Nou heb ik in mijn leven al zoveel sprekers gezien en gehoord, van cabaretiers tot politici, van managers tot dominees en voorgangers uit verschillende denominaties. En al deze sprekers hebben gemeen dat ze hun boodschap willen uitdragen. Al dan niet met de nodige humor.

Cabaretiers hebben het in mijn ogen het makkelijkst. Joep van het Hek zei eens, ‘Voor een nieuw seizoen schrijf ik 30 A4tjes vol en daar heb ik voorlopig weer genoeg aan. Ik stamp ze in mijn hoofd en dan gaat ie weer.’ Kijk, en dan draaien ze proef in een aantal kleine zalen, ‘Try- outs’, heten die om te kijken of bepaalde grappen wel of niet aanslaan. Dan gaan ze er het land mee in en soms wel twee seizoenen achter elkaar. Kunst? Heet dan ook niet voor niets kleinkunst. Wel ping kassa!

Een voorganger moet elke zondag of een keer per maand, telkens met een nieuwe tekst komen. Niks geen ‘Try-out’. En dan moet hij op zijn dictie en intonatie letten, zijn armbewegingen, de aanwezigen in de ogen kijken, de opbouw van zijn preek vasthouden. Ook niet al te veel keer kuchen en stopwoordjes gebruiken. Als ik deze adviezen lees, word ik bij voorbaat al gestrest. Dan ben ik bang dat mijn keel door de plankenkoorts wordt dichtgeknepen. Oké, goede tips voor een beginner zijn altijd welkom, maar het moet geen wetenschap worden als ik het zo waarneem. Mijn autorijschoolhouder zei vroeger toen ik mijn rijbewijs haalde. ‘En nu gaat het pas echt beginnen.’

Men zei van de apostel Paulus dat zijn persoonlijke verschijning zwak was en zijn spreken betekent niets. Paulus zou nu voor zijn presentatie een onvoldoende krijgen. En toch gaat het, hoe je het ook wendt of keert, om het woord van God. En of dat nu hakkelend, kuchend of met veel omhaal van woorden wordt gebracht, de Geest van God geeft er kracht aan voor een ieder die het nodig heeft. Sola Scriptura, alleen de schrift en de Geest, en een beetje van de spreker. Op de kansel ben je geen cabaretier of bedrijfsmanager maar een spreker van Gods Woord. En of je nu Billy Graham of Otto de Bruijne of Willem Ouweneel heet. Allemaal zijn ze boeiend en toch ook zo verschillend. Let op, hou je voorgangers in ere en bidt voor ze. Want elk vogeltje zingt zoals het gebekt is. Ieder zegt en doet het op de manier die bij hem of haar past.