Het Bijbelboek Hebreeën

0
491

Hebreeën 1, 1-6.

Een paar inleidende opmerkingen

Hebreeën laat het einde zien van een brief (vanaf Hb. 13, 8 e.v.) een einde met de groeten aan de voorgangers en bijv. Timoteüs, maar deze brief heeft nogal een vreemd begin, de brief laat geen adres en geen afzender zien. De schrijver, er is echt niet vast te stellen wie dit is, valt in Hb. 1, 1 met een deur in huis; de brief lijkt te beginnen als een soort toespraak, wellicht een preek. Misschien is de brief geschreven door de metgezel van Paulus, Barnabas. In de S.V., wordt Paulus genoemd als schrijver, maar het is echt niet zeker of Paulus de schrijver is geweest.
Luther schijnt gezegd te hebben de schrijver van de brief aan de Hebreeën is alleen bij God bekend; laat het zo maar zijn.
De stijl lijkt niet van de apostel Paulus afkomstig te zijn, hoewel Timoteüs wel weer wordt genoemd. Hoe het ook zij de gemeente is wel op de hoogte wie de schrijver is.
Hebreeën lijkt geschreven te zijn voor 70 na Chr. In hoofdstuk 10 lijkt als achtergrond een bestaande tempeldienst te tonen; zie ook Hb. 8, 12.13. Hebreeën 13, 7. 17. 24 geven de indruk, vooral vers 7 dat de schrijver van de brief de twee getuigen uit Opb. 11 heeft gekend. Hij vraagt de gemeente hun einde op te merken!
Tenslotte dit nog, het eerste hoofdstuk is een soort proloog voor de rest van het boek; vergelijk Jn. 1,1-18. In vers 19 begint Johannes met het begin van de geschiedenis, van zijn evangelie, met te wijzen op Johannes de Doper. De schrijver van de Hebreeënbrief lijkt zijn behandeling met hoofdstuk 2 te beginnen. De lezers zijn bekeerde Joden leden van de vroegere gemeente uit Jeruzalem wellicht verstrooide gelovigen zoals Jk, 1,1 laat zien.

Hb. 1, 1-2.

Deze verzen vatten de openbaring van het heil samen! In de grondtekst zijn deze twee verzen één lange indrukwekkende zin. De schrijver zegt nog niet wie de hoorders zijn, hij zegt alleen dat God op verschilden manier tot de vaderen, door de profeten heeft gesproken. God spreekt nog steeds, ook vandaag de dag door Zijn Zoon. Deze Zoon is de is namelijk de erfgenaam van datgene dat deze Zoon ook heeft geschapen.
God heeft in vroeger jaren (onder het Oude Verbond (zie Dt. 15.18 waar Jezus als profeet wordt aangekondigd) gesproken. Dit gebeurden op veel verschillende manier (Grieks “polumeros”),door woorden, dromen en visioenen en door verschillende profeten. Maar dit woord maakt nog meer duidelijk, deze aankondiging is door de profeten onder het Oude verbond in fragmenten ontvangen. Vervolgens laat de schrijver weten dat zijn lezers in de laatste dagen leven. Dit houdt twee zaken in: het zijn de laatste dagen, tot 70 n. Christus, van het bestaan van het Oude verbond.; dit is niet ver van de verdwijning zoals in de korte inleiding al is opgemerkt maar houdt op te bestaan als de tempel in 70 n. Chr. is verwoest; zie Jer. 30, 24; 1 Pt.1, 20; Opb. 6 16.17 en Lk. 23,30.
Jezus is profeet maar ook de Zoon van God, heeft alle macht in hemel en aarde, maar heeft deze kosmos ook geschapen; Zie Jn. 1, 1-3.
Tegelijkertijd wijst Petrus in zijn Pinksterpreek op de profeet Joël en het bloed, het vuur en de rookdamp zijn in 70 n. Chr. tot vervulling gekomen. Echter niet totaal in Opb. 20, 9-11, wordt de satan totaal verslagen wordt zijn ‘legermacht vernietigd door vuur en vlucht de hemel maar ook de aarde voor Christus die terug komt met de troon van Zijn heerlijkheid; de rechterstoel; zie ook Mt.25, 31 f. Ook wij leven vanaf Pinksteren in de laatste dagen.

Jezus is het middelpunt van alles, Hij is door God benoemd (etheken aor.) aangewezen voor een speciale taak, aangewezen als erfgenaam. Een geweldige aanhef om een preek/ een brief mee te beginnen

Hb. 1, 3-4.
Vertaald mag worden: “Hoewel van Hem Gods luister afstraalde en Hij dienst wezenstrekken vertoonde, en hoewel Hij het heelal droeg door zijn machtswoord, heeft Hij door zichzelf te offeren zuivering van zonden tot stand gebracht. Daarna heeft Hij plaats genomen aan de rechterhand van de Grootmachtige in de hemel.”
Filipp. 2, 6.7 helpt bij de uitleg van dit vers. Het gaat om ( de ontlediging van) Christus, Hij verblijft in heerlijkheid bij de Vader. Heeft vrijwillig deze heerlijkheid en luister afgelegd. Alleen met het doel om mens te worden want alleen een mens ( Jezus de tweede Adam), kan de zonde voldoen, dragen uitboeten, Gods toorn stillen. Alle nadruk in de voorgestelde vertaling ligt op de ontlediging van Christus. Hij is onder de wet geboren uit een vrouw (Maria). De vertaling volgt een andere lezen, dan bijv. de SV.
Het gaat om de uitdrukking “…door Zichzelf te offeren, zuivering van enz…”
In Hb. 9, 12 en Hd 20, 2, 28 in beide verzen wordt de nadruk gelegd op het bloed van Jezus als middel tot een eeuwige verzoening welke het bloed van dierenoffers vervangt/ terzijde stelt en opheft.
Jezus noemt zijn Vader de Grootmachtige; zie Hb. 8, 1 en Hb. 5, 7 (de Geëerbiedigde). Het gaat in Hb. 1, 3a om de relatie tussen God de Vader en God de Zoon (Christus de Gezalfde). Er mag worden gewezen op Jn. 1,14 en 2 Cor. 4, 6 Doordat Jezus de volmaakt 2e Adam is geworden laat Hij de glorie en heerlijkheid van God zien; Hij is de afdruk van Gods wezen. Het Grieks zegt het (“charakter”) van God. Het is een sterk woord dat schrijver als enigste in het NT gebruikt. Het is sterker dan (“eikon” afbeelding). Wanneer wij Christus zien als Mens, zien wij datgene dat God als Vader voor ons wil zijn; het Woord is vlees/mens geworden! Christus draagt door Zijn Woord de schepping maar spreekt door dat woord ook met ons.
Christus heeft een riante woning/ een verheerlijkt verblijf in de hemel. Hoe in “Gods Naam”is Hij er toe gekomen die plaats op te geven, en mens te worden (een geweldige ontleding/ vernedering (Fillip.2.6-9)? Er is maar één antwoord: Uit liefde en door genade!
Jezus heeft zichzelf vernederd, heeft (Hb. 9, 14-26) een eeuwige verzoening aangebracht, maar zit nu op Davids troon aan Gods rechterhand; zie Rm. 8, 3.4; Mk14, 62; Ps. 110, 1; Ps. 113, 5. Deze laatste verzen, wanneer deze na elkaar worden gelezen, drukken gezamenlijk de hoogste eer uit welke Jezus na zijn vernedering heeft ontvangen; God, Petrus in zijn preek (Hd. 2, 33-36) stelt, God heeft Hem uitermate verhoogd, er is onder de hemel geen andere Naam geven dan Jezus door wie wij zalig moeten worden. Fillipp.2-9-11 sluit aan met de woorden dat voor dit Naam alle knie zich buigen zal in hemel en op de aarde; allen zullen vrijwillig of onvrijwillig belijden dat Jezus Here is!
Jezus is de erfgenaam wat en wat een zegen wij zijn als gemeente mede erfgenamen van die geweldige heerlijkheid.

Hb. 1,5-6.
Dit is een moeilijk vers. Nu in deze studie een samenvattende uitleg, met daarna een toepassing van de studie. De volgende studie begint met een meer gedetailleerde uitleg.
Een vergelijking tussen de houding van God t.o.v. de engelen en Zijn houding t.o.v. Zijn Zoon.
God heeft de engelen nooit Zijn Zoon genoemd in de relatie van Vader en Zoon. Het boek Job staat wel dat de zonen van God samen met de satan zich bij God melden en elders staat dat zij juichen als de schepping klaar is; Job, 38, 6.7.
Met morgensterren en kinderen worden eveneens engelen bedoeld.
In Hebreeën verwijst de Schrijver naar (Ps. 2, 7 ) Jezus wordt de Zoon genoemd Hij is heden verwekt. Zie ook 2, Sam 7, 14 en I Kron. 17, 3.
In de volgende studie wordt dieper ingegaan m.b.t. het gebruik van deze verzen in de tekst als citaat in Hb. 5. 6.7.8 Want vers 6 geeft de reden aan alle engelen zullen de Zoon aanbidden hulde brengen als Hij zijn eerstgeborene in de wereld brengt. Nu velen zien hier de wederkomst maar de grondtekst laat een aorist zien en geen toekomende tijd.
Er wordt hier gewezen op een gebeurtenis wel heeft plaatsgehad en heeft aangetoond dat Jezus boven de engelen staat. Twee gebeurtenissen komen in aanmerking. De engelen dien Jezus als hij heeft bewezen de correcte 2e Adam te zijn. Hij heeft de verzoekingen van satan weerstaan en overwonnen; zie Mt. 4, 11. De tweede gebeurtenis is de hemelvaart van Jezus het definitieve begin van zijn Koningschap. Engelen die Hem 24 uur per etmaal en geven hem koninklijke eer.

Een stukje toepassing als u deze studie tot u hebt genomen, gelezen, mag er dan plaats zijn voor een paar vragen?
A Bent u reeds het eigendom van de Jezus gekocht door Zijn bloed?
B Bent u opnieuw geboren en brandt er in uw hart een verlangen naar de spoedige komst van Christus?
C Is er oprechte dankbaarheid voor die geweldige genade die ons vrijmoedigheid geeft om toe te treden tot de troon van de genade en begrijpt u de aansporing deze vrijmoedigheid nooit meer te laten schieten.
D Is er bij de houding en het geloof (Hb. 11,1.2) te geloven dat de wereld is ontstaan en is geschapen gewoon omdat God een bevel heeft gegeven. Wijst u daarom alle vormen van evolutie van soort tot een nieuwe soort (van aap tot mens bijv.) af. Diersoorten evolueren maar de soort blijft de soort.

Groet en zegen drs. A. ten Napel.