‘Wat overblijft is een mosterdzaad klein geloof’

0
290
‘De erfenis van Adriaan’ is de debuutroman van Johan Lock.  ‘Het boek geeft in romanvorm een treffende beschrijving van een stukje kerkgeschiedenis vanaf de jaren ’60 van de vorige eeuw. Ook laat deze roman zien waartoe charismatisch leiderschap kan leiden’, schrijft Arjo Sonneveld in zijn recensie. Ook had hij nog een kort interview met de auteur.  

Door Arjo Sonneveld

Op 5 oktober 2017 werd in Rotterdam de debuutroman van Johan Lock gepresenteerd. Voor deze presentatie was grote belangstelling, mede omdat de roman gaat over de geschiedenis van een eens vermaarde Pinkstergemeente in deze havenstad. Wat heeft Lock ons in deze roman te bieden?

Structuur
Het verhaal start met een wandeling door de tuinen van Isola Bella, waar de zoon van de schrijver de opmerking plaatst, dat het mooi zou zijn als God op één of andere manier bestaat, maar dat zijn vader er maar niet te veel op moet rekenen. Deze opmerking is uitgangspunt voor het opschrijven van de geloofsgeschiedenis die de auteur heeft doorgemaakt. Aan het slot van het boek komt de vraag van de zoon terug. Daarmee kent het boek een inclusie en een duidelijk plot. Het grote verhaal valt in drie delen uiteen: het ontstaan, de bloei en de neergang van de Pinkstergemeente. Elk hoofddeel kent een subverdeling door middel van nummers.

Inhoudelijk
Het boek vertelt over het ontstaan van een Pinkstergemeente. De ouders van de hoofdpersoon spelen er een rol bij. Ze zijn van huis uit synodaal gereformeerd. Vader maakt een duidelijk bekering door (als kaashandelaar is dat een ‘pakhuiservaring’). Het gezin gaat over naar een zojuist gevormde vrije groep onder leiding van oom Adriaan (een broer van de vader van de auteur, dus ook écht een oom).  Het tweede hoofddeel vertelt over de groei en bloei van de pinkstergemeente. Langzamerhand ontstaan er duidelijk sekte-achtige verschijnselen. Het sociale netwerk valt met het gemeentegezin samen. Dit blijkt onder andere uit het feit, dat de voorganger voor iedereen ‘oom Adriaan’ is. In het derde hoofddeel blijkt de bekende voorganger zijn geestelijk leiderschap op allerlei manieren te hebben misbruikt.

Taalgebruik
Het taalgebruik in dit boek is van hoog niveau. De auteur heeft Nederlandse taal- en letterkunde gestudeerd. Dat is op elke bladzijde merkbaar. Hierbij denk ik aan prachtige alliteraties, treffende zegswijzen, diepzinnige oneliners en mooi woordspelingen. Zo schrijft de auteur bijvoorbeeld, dat oom Adriaan zijn zogenaamde heiligheid misbruikt voor zijn chronische geiligheid.

Geloofsafval
Bijzonder aan dit boek vind ik, dat de auteur duidelijk aangeeft hoe hij en/of zijn verwanten tot geloofsafval kwamen. Wat hij in de kerk leerde als ‘met de Heilige Geest in gesprek zijn’, benoemt hij als een algemeen menselijk verschijnsel zoals leven bij intuïtie. Het verlaten van de kerk van zijn jeugd valt hem overigens niet mee: hij moet nu alles zelf uitzoeken. Tegelijk schrijft hij, dat hij zich als ongelovige vertrouwelijker met God verhoudt dan als gelovige. Hij noemt dit een mosterdzaadklein geloof.

Evaluatie
Het boek geeft in romanvorm een treffende beschrijving van een stukje kerkgeschiedenis vanaf de jaren ’60 van de vorige eeuw. Ook laat deze roman zien waartoe charismatisch leiderschap kan leiden. Daarmee scherpt het boek alle leidinggevenden in kerken en gemeenten om zelfs vermoedens van misstanden gelijk aan te pakken.
Dit boek is zeer lezenswaardig. Wat mij betreft komt het uit boven het niveau van Jan Siebelink en Franca Treur, die beiden boeken schreven over een (geloofs)wereld die zij achter zich lieten.

Interview met Johan Lock

In je boek geef je aan, dat een opmerking van je zoon je aanleiding gaf om een verhaal te vertellen. Zijn er nog andere redenen waarom je dit boek hebt geschreven?

Lock: “Er waren diverse redenen. Ik wilde het verhaal van mijn ouders vastleggen: hun bekering en enthousiasme, maar ook hun blindheid voor de schaduwzijde van hun voorganger. Ik wilde ze met liefde beschrijven; niet om te oordelen, maar om te begrijpen hoe hun ideaal zo kon ontsporen. Ook wilde ik al schrijvend onderzoeken wat het woord ‘geloof’ nog betekent wanneer het in zo’n hechte, uniforme groep wordt beleden. En wie was ikzelf? Een gelovige? Of was dat alleen maar een rol die ik speelde? En: is er iets overgebleven van dat geloof, of van die rol, wat ik over moet of wil dragen aan mijn kinderen?”

In je boek schrijf je over een bijzondere geloofservaring van je vader. Had de overgang van de Gereformeerde Kerk naar een Evangelische Gemeente ook een inhoudelijke achtergrond?

“Nauwelijks. Na die geloofservaring kwamen ze tot het besluit om zich opnieuw te laten dopen, maar zelfs daarna wilden ze nog in de Gereformeerde Kerk blijven. Ze gingen echter wel steeds vaker naar samenkomsten van de pinkstergemeente en op een bepaald moment vond de kerkenraad hun gedrag niet langer acceptabel. Toen pas hebben ze de overstap gemaakt.”

Je vertelt in je boek over allerlei geloofservaringen om tenslotte te melden, dat je (de hoofdpersoon althans) een mosterdzaadklein geloof hebt en zo toch een verhouding met God. Kun je hier nog iets meer over vertellen? Hoe ziet dit geloof eruit?

“Het geloof dat aan het eind van het boek overblijft, is inderdaad heel klein. Het is een geloof van niets meer zeker weten, maar van nog wel ‘open willen staan’. Van nergens meer op rekenen, maar juist daardoor soms verrast worden.”

Naar aanleiding van
De erfenis van Adriaan
Johan Lock
Uitgeverij Ambo/Anthos, Amsterdam 2017
384 pagina’s
ISBN 978-90-263-3979-0
Prijs: € 20