Kristal werd geboren in een religieuze joodse familie in Polen, toen onderdeel van het Russische Rijk. Zijn vader, een Thora geleerde, zorgde ervoor dat zijn zoon een religieuze opvoeding kreeg en wekte de jongen iedere morgen om vijf voor zijn studies.
Hij kon de Hebreeuwse Bijbel lezen toen hij vier was en de Misjna (mondelinge leer van de Thora) toen hij zes was. Zijn moeder overleed toen hij zeven was. Voordat de eerste Wereldoorlog in 1914 uitbrak, zag hij Keizer Franz Joseph toen de monarch in een open auto door zijn stad reed. Zijn vader, die opgeroepen werd in het keizerlijke Russische leger, stierf kort na het begin van de oorlog. Toen hij 17 was begon Kristal te werken in de snoepfabriek van zijn familie. In 1928 trouwde hij en kreeg twee kinderen.
In 1940 nadat de Nazi’s Polen hadden ingenomen werd Kristal met zijn familie gedwongen in het getto van Warschau te wonen. Zijn twee kinderen stierven daar. Kristal en zijn vrouw werden in 1944 naar het concentratiekamp Auschwitz gebracht. Daar stierf zijn vrouw. Over Auschwitz zei Kirstal: “Je zou twee boeken kunnen schrijven over iedere dag daar”.
Kristal bleef zijn hele leven gelovig.