Lezen: Marcus 11:20-26, Matthéüs 21:23-27 en 22:15-46
Vers voor vandaag: “Gij zult de Here, uw God, niet verzoeken.” (Matthéüs 4:7b)
1e vraag
’s Morgens vroeg, onderweg van Bethanië naar Jeruzalem, vroeg Petrus: “Rabbi, zie, de vijgenboom, die gij vervloekt hebt, is verdord.” (Marcus 11:21b) Eigenlijk is het geen directe vraag, maar je kunt het vraagteken als het ware horen. Jezus grijpt de gelegenheid aan om Petrus en de apostelen te onderwijzen ten aanzien van drie dingen: geloof, gebed en vergeving (Marcus 11:23-26).
2e vraag
Even later, in de tempel, kwamen geestelijke leiders tot Hem met de vraag: “Wie heeft U deze bevoegdheid gegeven?” (Matthéüs 21:23b) Zij waren de gebeurtenissen van de vorige dag nog niet vergeten. Jezus antwoordt Zijn belagers met een tegenvraag (de derde vraag van de dag). Hij belooft hun vraag te beantwoorden als zij Zijn vraag beantwoorden. Een ‘fair deal’.
3e vraag
“Vanwaar was de doop van Johannes? Uit de hemel of uit de mensen?” (Matthéüs 21:25a) Toen werd het stil. Jezus plaatste de geestelijke leiders voor een dilemma. Als de bediening van Johannes de Doper van God was hadden de geestelijke leiders die als eersten moeten erkennen (wat ze niet hadden gedaan). Als de bediening niet uit God was, was Johannes de Doper een bedrieger. Dat geloofden de leiders, maar dat durfden ze niet te zeggen uit angst voor het volk. Dus hielden zij hun mond.
4e vraag
“Is het geoorloofd de keizer belasting te betalen of niet?” (Matthéüs 22:17b) Een strikvraag, omdat een ‘ja-antwoord’ Jezus problemen zou hebben gegeven met de Joden, en een ‘nee-antwoord’ met de Romeinen. Het is prachtig hoe Jezus hun truc doorziet en antwoord geeft.
5e vraag
Een vraag van de Sadduceeën (een religieuze groepering) naar de opstanding (Matthéüs 22:23 e.v.). Het doel van deze absurde vraag was om Jezus, die de opstanding predikte, belachelijk te maken.
6e vraag
“Meester, wat is het grote gebod in de wet?” (Matthéüs 22:36) Een vraag van de Farizeeën om Jezus te verleiden tot een discussie. Jezus beantwoordt de vraag door twee uitspraken uit het Oude Testament met elkaar te combineren: Deuteronomium 6:5 en Leviticus 19:18.
7e vraag
Jezus eindigt die ‘vragendag’ met Zelf een vraag te stellen: “Wat dunkt u van de Christus? Wiens zoon is Hij?” (Matthéüs 22:41-46) De Farizeeën antwoordden: “Davids Zoon”, waarop Jezus hen klem zet door te vragen hoe het dan kan dat David tegen zijn zoon ‘Heer’ zegt en dus in Hem zijn meerdere erkent. Daar hadden zij niet van terug. Niemand durfde Hem daarna nog een vraag te stellen.
Toepassing: Deze week willen wij Jezus van dag tot dag op de voet volgen. Daardoor kunnen bovenstaande vragen niet uitgediept worden. Misschien kunt u vandaag zelf tijd nemen om die vragen verder te bestuderen en uw lessen daaruit te trekken.
Gebed: Heer, ik wil U aanvaarden wie U bent en geloven wat U zegt. Amen.
© Maximum Life