Romeinen 11, 26-36

0
656
Rm. 11,26.27

De vorige studie is geëindigd met de opmerking:
Ik geloof dat voordat Jezus terug komt God zich gaat richten op het behoud van Zijn oude bondsvolk. Israël als volk zal de Messias ontmoeten; dit betekent trouwens niet dat elke Israëliet zalig wordt. Israël is op deze wijze een eindtijd teken en wijst nu al op de spoedige komst van Jezus. Volgende keer de rest van Romeinen 11.

Nu mag dus de rest van Romeinen 11 aan de orde komen. Vers 26 gaat verder met een Schrift – bewijs. Laten we dat eens bekijken. Uit Sion zal de redder komen (Ps.14, 7). Hij zal de goddeloosheden van Jakob afwenden (Jes. 27, 9). Vers 27 geeft met een tekst uit Jesaja en Jeremia (Jes. 59. 20.21. Jer. 31, 33.34) een antwoord. Een nieuw verbond neemt de zonden van Israël weg. Waarom wordt de goddeloosheid van Israël weggenomen? Deze vraag is uiteraard relevant.
De Psalm in het OT betrekt de verlossing van Israël in eerste instantie op verlossing uit de ballingschap (letterlijk staat er: wie zal geven uit Sion de verlossing) maar Paulus betrekt deze belofte op het eeuwig heil; uit Sion zal de redder komen. Paulus betrekt de redding op Christus en zijn kruis. Merk op de opmerking uit de vorige studie blijft van kracht.
Het gaat dus om de Redder van de volken/heidenen welke Zich omkeren zal tot het oude volk.
Jes. 59, 20.21 Deze verzen wijzen op een Losser, iemand die de ander van zijn schuld afhelpt.
Het vers lijkt te wijzen op redding van Israël na ongeloof en na verharding en na Pinksteren.
Wanneer Jer. 29, 12-14; 31, 31-34 en in het NT Hebr. 10, 15-18 erbij worden betrokken is er dus sprake van een nieuw verbond; het verbond trouwens dat reeds met de gemeente is gesloten.
Israël komt dus duidelijk achterop.  Het vers uit Hebr. 10 toont echter (zie ook Opb. 21) dat er op de Nieuwe hemel en aarde geen onderscheid meer is; de bruid van Christus wordt gevormd door de gemeente uit heiden en joden, uit joden en heidenen!

Nu beste lezers eerst maar eens een les naar ons toe, eigenlijk een herhaling van datgene dat al is gezegd. Het gaat om het beeld van de olijfboom en de afgehouwen takken er omheen. Heidenen hebben de plaats van Israël ingenomen. Paulus laat weten dit beeld veranderd en omgedraaid wordt.
Er is dus geen plaats voor hoogmoed, noch trots, maar er is plaats voor ootmoed, verwondering en dankbaarheid. Heidenen die geen heil hebben gezocht hebben dit toch gekregen ondanks henzelf en dankzij genade. Joden welke gespeurd en gezocht hebben, missen dit heil juist, want men zocht in de verkeerde richting (werken). Deze zaken, belooft Paulus in de bovenstaande verzen, zullen worden omgedraaid. Wat doen wij om Israël jaloers te maken? Antisemitisme is groeiende!!!!
Is het juist dit gegeven dat Israël als volk naar het land van de belofte toe drijft om juist daar de Messias te ontmoeten; De profetieën van Ezechiël 36 geven in sterke indruk. De bekering van het Joodse volk als geheel is een van de laatste gebeurtenissen in de heilsgeschiedenis; landelijke beloften en geestelijk herstel, zie Ez. 36, 24-28; 37, 2-14; Gl. 6,16.

Rm. 11, 28-31

Paulus herhaalt nu datgene dat in Romeinen 9-11 al is behandeld. Paulus wijst ten eerste op de onberouwelijke beloften aan Abraham; hij heeft Abraham en deze beloften in Romeinen 9 uiteengezet. Er mag nog gewezen worden op Gen. 22, 16-18. Het offer van Izaäk toen de Here door een eed  deze beloften aan Abraham heeft bevestigd. Bekent is de reden van de verharding, het achterop raken men heeft het heil gezocht in vermeende werken en niet in geloof terwijl de heiden, het tegenovergestelde deed. Dus komt er een switch aangekondigd reeds door Jezus in Mt. 21.22.
De joden hebben de prediking gehoord, maar genegeerd en vandaar verharding.
Toch is het volk niet afgeschreven, integendeel Abrahams beloften blijven gelden; dus is er ook nog geldigheid van de landbeloften. Israël heeft door de verharding ruimte gemaakt voor de heidenen, welke voorheen ongelovig zijn geweest. Joden op hun beurt hebben niet kunnen geloven dat Heidenen barmhartigheid en genade hebben ontvangen, maar zegt de apostel. Gods doel hiermee is nog steeds om Zijn oude bondsvolk barmhartigheid en genade aan te reiken.

Een stukje toepassing: ziet u hoe alles afhangt van Gods werk, Gods genade en Gods roepstem.
Hij geeft geloof, Hij laat het evangelie verkondigen, Hij zendt zijn Geest.
Juist zoals Paulus in Romeinen 9 heeft laten zien heeft God Abraham gekozen, en is het dus voor de Joden onmogelijk om te gaan staan op dit voorrecht (Jn. 8); God kan uit stenen kinderen van Abraham verwekken. Heidenen mogen zich kinderen van Abraham noemen maar alleen door geloof. Het gaat om roemen in de genade! Dit geldt Jood en heiden.

Rm. 11,32-36

Voordat Jezus komt, het is al eerder opgemerkt, wordt Israël compleet verzameld uit alle volken een beweging welke al bezig is, Het volk vindt binnen zijn eigen landsgrenzen de Messias en ook deze zegening krijgt nu gestalte; in een vorige studie is gewezen op Opb.20. Met een triomferende opmerking benadrukt de apostel, nog een keer de wisseling van de wacht. “Want God heeft allen onder het ongeloof besloten om Hij aan allen barmhartigheid zou bewijzen.”
Deze opmerking omvat heel Rm. 9-11 en vormt de slotconclusie van deze hoofdstukken.
Merk op: deze switch voltrekt zich in een vloeiende beweging. Een beweging welke de bekering van Joden en heidenen nooit uitsluit. Als de nadruk van de verkondiging op de heidenvolken ligt komen er ook Joden tot geloof en omgekeerd is dit/ zal dit ook de zaak zijn

Wat kan de apostel anders doen in Rm. 11, 33-36, dan uit te barsten in lofprijzing.
Hij heeft vanuit zijn voorbede voor zijn volk zich uitgebreid bezig gehouden met de toekomst van Israël. Hij heeft in de brief vanaf het begin de geweldige inhoud van het evangelie leerstellig uiteengezet; deze uiteenzetting is nu ten einde. Rechtvaardiging verzoening verheerlijking is allemaal langs gekomen. Er mag worden verwezen naar de gulden keten van het heil in Rm. 8.
Bestemd – Geroepen – gerechtvaardigd en verheerlijkt; nu al in en door Christus.
Om deze redenen mag in Rm. 12 de paranese beginnen, de toepassing, want het is aan Gods ontferming te danken dat er een gemeente in Rome is. Trouwens Romeinen 16 bergt meer in zich dan een opsomming van namen, nee Paulus memoreert daar de arbeiders die deze gemeente hebben vorm gegeven.

De gemeente in Rome wordt nu opgeroepen om gezamenlijk (Jood en Heiden) om met hun leven als het ware een reukoffer/dankoffer voor God te zijn. Deze gemeente in Rome bevindt zich tussen de stad en tussen de synagoge. Deze gemeente heeft als Paulus haar een brief schrijft nog niet de scheiding ondervonden tussen Jood en heiden zoals deze in Handelingen wordt getekend, maar als Paulus in Rome aankomt (Hd.28) begint deze gestalte te krijgen; zijn brief is vroeger dan zijn bezoek als gevangene; er wordt bij de behandeling van hoofdstuk 16 op terug gekomen.
De Here, zegt de apostel, is niet na te rekenen (Jes. 40, 3).
Wanneer de apostel het evangelie heeft uitgelegd, de verharding van Israël heeft gezien en ervaren, dan is er niets meer op te merken, aan te merken, of te weerleggen.
De mens is zondaar en wordt om niet gerechtvaardigd niet uit werken maar door geloof.
Het is zuiver genade Gods wijze van doen is niet na te speuren; God handelt en voert zijn heilsplan uit. God heeft volkomen op eigen initiatief gehandeld. Hem is niets aangereikt. God heeft het gedaan tot Zijn eigen eer omdat Hij dit zo heeft gewild. De hele geschiedenis is Zijn zaak.  Hij kent het begin en het einde. Hij Schepper en Voleinder!
De uitleg van het geweldige evangelie is maar een fractie van alles wat God heeft bereid en in de toekomst gestalte krijgt.

Nu de volgende keer is Romeinen 12 aan de beurt en komen er nog serie rijke hoofdstukken achteraan.

Tot de volgende keer,

Maart 2019 drs. A. ten Napel