Opwekking – deel 2 van 11

0
322
Een opwekking komt in tijden van geestelijke en morele duisternis!

Lezen: 2 Koningen 17:7-23

Vers voor vandaag: “Bekeert u van uw boze wegen en onderhoudt mijn geboden en inzettingen. Maar zij hadden niet geluisterd.” (2 Koningen 17:13b,14a)

Wij zijn begonnen aan een serie studies over opwekkingen aan de hand van het leven van koning Josia in 2 Koningen 22 en 23 en 2 Kronieken 34 en 35. In die bijbelgedeelten, die overigens dezelfde gebeurtenis beschrijven, vinden wij tien kenmerken van een opwekking. Vandaag het eerste kenmerk.

1. Een opwekking komt in tijden van geestelijke en morele duisternis.
Na de dood van koning Salomo nam zijn zoon Rehabeam het heft in handen. Toen hij aankondigde dat hij met harde hand wilde regeren, scheidden de tien noordelijke stammen zich van de koning af. Onder leiding van Jerobeam gingen zij verder als het tien-stammenrijk Israël. Alleen de zuidelijke stammen Juda en Benjamin bleven koning Rehabeam trouw. Rehabeam en Jerobeam leefden voortdurend met elkaar in oorlog, maar de situatie veranderde niet (2 Kronieken 10-12).

Ongeveer tweehonderd jaar later overviel koning Sanherib van Assur het tien-stammenrijk Israël. Deze koning kwam, zag en overwon. Het was het einde van het noordelijke koninkrijk. Israël werd in ballingschap gevoerd. In 2 Koningen 17:18 vinden wij de bijbelse verklaring voor deze ondergang: “Om al hun zonden was de Here zeer vertoond geworden op Israël en had hen van voor zijn aangezicht verwijderd: niets bleef er over dan alleen de stam van Juda.” Deze ramp was over de Israëlieten gekomen omdat ze andere goden waren gaan dienen, precies zoals de profeten voorspeld hadden.

Nu zou je mogen verwachten dat Juda door de val van Israël een belangrijke les had geleerd. Maar dat was helaas niet waar. Ook de stam Juda was ongehoorzaam aan God. Ook zij dienden afgoden. Ten tijde van koning Josia was het land in een grote geestelijke en morele duisternis gehuld. Mensen aanbaden Baäl, de zon, de maan, de sterren en allerlei andere goden. Het hele land stond vol met altaren, tempels en beelden van heidense goden. Je kon ze vinden op de heuvels en in de dalen. Op het dak van het koninklijk paleis. Er waren beelden van paarden en wagens geplaatst voor de ingang van de tempel. Er stond zelfs een afgodsbeeld in de tempel, het huis van God. Buiten de tempel verkochten mannelijke prostituées hun lichamen als offer aan de afgoden. En soms dwongen ouders hun kinderen door vuur te lopen, totdat zij er dood bij neervielen. Zij vielen zo ten prooi aan de verschrikkelijke afgod Molech.

Het land was in een diepe geestelijke en morele duisternis. Het was een slecht en verdorven volk. Toch zond God een opwekking. Dat is de eerste les die wij kunnen leren uit dit bijbelgedeelte. Het eerste kenmerk van een geestelijke herleving is dat een opwekking komt in tijden van geestelijke en morele duisternis. Het zijn immers de zieken die een geneesheer nodig hebben.

Dat is eigenlijk goed nieuws, want het maakt velen van ons en ook vele volkeren tot kandidaten voor een opwekking.

Toepassing: Neem vandaag de krant eens voor u als stille getuige van het feit dat wij in ons land en de westerse wereld van God zijn afgedwaald. Bid voor ons land en voor Europa en dank God voor het feit dat ook wij kandidaten zijn voor een geestelijke herleving.

Gebed: Toets mij, Here, en beproef mij.” (Psalm 26:2a) Amen.

© Maximum Life